
arm den naam van B a to e -d o e la u , en de westelijke dien van
T a lo e -d o e jo e n . Het kustland was hier vlak, en zoo laag,
dat het terrein, waardoor het slecht-onderhouden voetpad liep!
geheel door het rivier- en zeewater doorweekt en modderig was!
Ongeveer 500 ä 600 schreden van het strand bereikten we een
soort van fort of B e n tin g , die echter uitwendig weinig blijk
gaf dat er een hersilia haar tent had opgeslagen. Het was een
bijzonder-groot planken gebouw (of eigenlijk twee gebouwen
of liever wachthuizen), door sckerp-gepunte palissaden omringd.
De Radja van het landschap of rijkje (die den Resident aan
boord der E tn a verwelkomd had, en met oils naar land geva-
ren was,) leidde ons er binnen en bragt ons längs een' houten
trap naar de boven-verdieping, die slechts uit een enkel kolossaal
vertrek bestond. Hier zagen we groote schietgaten, waar-
voor m ir j a m ’s of kanonnen en l i l l a ’s stonden' en eenige
oude kaliber-geweren, donderbussen (pemoeras) en sabels bij-
een. Aan de landzijde waren 2 a .3 groote, openingen even als
vensters, en uit dezen hadden we een ruim nitzigt over breede
grasvelden en enkele sawa’s, die door vele smalle beekjes en
^ stroompjes als polder-slooten doorsneden waren, terwijl de horizon
door begroeid gebergte en heuvelen bepaald werd. Naar ik
meen, woonde de Radja in du beneden-verdieping van dit versterbe
huis of verschanste gebouw, in welks nabijheid een
kleine kampong ligt, waarin, zoo ik mij niet vergis, alleen de
goudgravers en hunne familien en eenige visschers wonen.
De goudmijnen van P a g u a t of B a to e—d o e la n , die aan de
met eene grijze steensoort geboorde oevers der B a to e -d o e la n
liggen, heb ik niet gezien, evenmin als.de plaatsen, waar de
inlanders zout aanmaken. j
Het eilandje B i t i l lo of B ite lia is zeer laag en onbewoond,
doch maakt door zijne ligging voor P a g u a t eene liefelijke ver-
tooning. Het kwam mij voor, een met welig groen begroeide
modderbank te zijn. De B o g t van T om in i is met vele der-
gelijke banken, eilanden, ondiepten en reven als bezaaid, zooi
dat het vaarwater, vooral bij nacht, veel voorzigtigheid noodig
maakt, en inzonderheid de zeilschepen bij hardcn wind en duis-
ternis met veel gevaren te kampen hebben. De lioogere eilanden
zijn, behalve de reeds genoemde B a n k a la - , B a n te n - (1) en
Toggian-eilanden, de eilanden B o e k a -B o e k a , Oena, B a toe ,
B o n tin e , de beide P o e lo e -N e g o ra enz.
Zoodra we weder aan boord waren, werd het anker geligt,
en stöomden we door naar M o u to n , alwaar we den 18l,cn Mei
voor de rivier Mouton ten anker kwamen.
Het was ongeveer 3 uren in den middag, toen we, voorafge-
gaan of gevolgd door den Radja van het rijkje, voist m a ng k ao e n ,
die aan boord gekomen was, naar den wal roeiden. Weldra be-
vonden we ons in eene groote en goed-aangelegde negorij, die
met goede en soms zeer groote, op palen hoog boven den grond
staande, huizen van planken of bamboe bebouwd, en met goede
»traten of voetpaden doorsneden is. In de rivier van M o u to n ,
aan welker boorden dieper landwaarts—in goudmijnen gegraven
zijn, lagen verscheidene grootere en kleinere inlandsche vaartui-
gen, zoowel handels-praauwen als visschers-pinken. De bevolking
bestaat meerendeeis uit Boeginezen en gedeeltelijk uit M an -
d h a re z e n , die vrij-veel welvaart schenen te genieten. Aan
de noordzijde wordt de negorij, op ongeveer een uur afstands,
begrensd door een hooge bergketen, welke zieh ten westen en
oosten, zoo ver het oog reikt, uitstrekt. Deze bergketen, waarin
zieh veel goud bevindt, schijüt oppervlakkig uit enkel steen-
rots te bestaan, doch hare kruinen of liever de gansche rüg
der keten, en gedeeltelijk ook hare hellingen, zijn overal met
zware boomen begroeid. Aan die hellingen loopen de beroemde
paarden van Celebes in het wild rond. Ze behooren aan
niemand in privaat eigendom toe, en zijn dus eene bezitting
(1) Het woord B a n t e n beteekent op J a v a : tw i s t z i e k , w e d e r s p a n n ig .
Zou de naam der Residentie B a n tam eigenlijk B a n t e n moeten wezen, en aan
dit landschap gegeven zyn, omdat de bevolking altijd twistziek en wederspannig was?