
in den nacht voor zijne komst gesneld was. Het hoofd (zeide
hij) was bij de hären opgehangen, eil druppelen van geronnen
bloed lagen er op den grond of kleefden nog aan den hals,
en verspreidden eene ondragelijke lucht in de Baleo. De Radja
van S a lio e lau liad hem met zooveel grilligheid en zoo weinig
pligtpleging ontvangen en zieh zoo trotsch en despotisch aan-
gesteld, dat hij, afgezant, zieh gansch niet op zijn gemak
gevoeld liad. De vorst en zijne gade en dochter hadden niets
anders dan den tjidakko aan, en de beide prinsessen deden
zelve het liuiselijk werk, daar er geen bedienden scheuen te
wezen. Onder het paleis, een gewoon Alfoersch huis, liepen
de varkens al knorrend en schreeuwend rond, en maakten dat
de afgezant, die er een’ nacht moest doorbrengen, volstrekt
niet slapen kon. Gedurende zijn verblijf in de negorij had de
ruwe vorst hem telkens bevolen om hem, vorst- van Sahoe-
la u , een saluut te geven, zoodat de lilla, of het kleine
stukje gescliut, dat de afgezant, op last van den Gouverneur
der Molukkos, door zijne volgelingen had doen medevoeren,
telkens, hetzij hij de Baleo, hetzij bij het paleis (!), los-
brandde, eu honderden van Alfoeren, mannen, vrouwen en
kinderen, zieh rondom den vorst en den afgezant verdrongen
om het schieten te zien en den knal te hooren.
In de nabijheid van E lp a p o e ti liggen de aan elkaär grenzende
Alfoersche negorijen A h ila to e en M a ta te ris s a . Het
voetpad derwaarts, zoo het een voetpad mögt heeten, liep ge-
deeltelijk door de bedding eener opgedroogde rivier en gedeeltelijk
door een groot woud, en was, zoo als gewoonlijk, op vele
plaatsen door omgekapte boomstammen en takken versperd. De
Alfoersche kampongs toch, zoo menigmaal met, elkander in
onmin en vijandschap, trachten immer de toegangen tot de
kampongs uiterst—bezwaarlijk te maken. Telkens moesten we
dus of onder boomstammen doorkruipen bf er over heen
klimmen, en, zonder de aanwijzing van eenige Ghristenen van
Somosoeroe en P a u lo h y , die ons voorgingen of vergezelden,
zouden we misschien den weg niet eens gevonden hebben. Aan
den ingang van A h ila to e stonden de Alfoersche mannen der
kampong met die van M a ta te ris s a ons in te wachten, en
vergezelden ons naar Baleo, waarin ongeveer 90 gesnelde men-
schenhoofden hingen. Hier deelde de Gouverneur der Molukkos,
volgens gebruik, eenige geschenken u it, bestaande in messen,
spiegeltjes, kleine stukken katoen en sits, glas-koralen en
andere artikelen, die met groote blijdschap door mannen en
vrouwen werden aangenomen.
Daar ik later nog van deze kampongs, die even als groote
vogelnesten midden in een bouquet van boomen liggen, eu
van nog eenige andere Alfoersche negorijen opzettelijk spreken
moet, zoo zal ik nu inaar alleen zeggen, dat we, na een
paar uren toevens in de Baleo, naar P a u lo h y en Somosoeroe
terugkeerden, en in den namiddag weder onder stoom
gingen.
Opvolgend passeerden we de Alfoersche strandnegorijen L o em a -
l a i t , A fisa n o , Awaliia en W a ra k a y a , die niet werden aange-
daan, en verder de Christen—negorij Maka rikv, en bereikten in
den morgen van den 18d™ de schoone baai of bogt van Amahey,
alwaar we, even voorbij den hoogen Hoek of T a n jo n g -
k owakko, en juist voor de negorij A m a h e y -is lam (of
A m a h e y -s lam , d .i. M u h am e d a a n s c h -A m ah e y ,) het anker
lieten vallen. Spoedig waren de regent van deze negorij en de
beide regenten van de daaraan grenzende negorij Amahey -
se ra n i of C h ris te lijk -A m a h e y en van de met beide negorijen
verbonden kleinere negorij Soelioekoe, bij ons aan boord,
en gingen we, door hen gevolgd, naar den wal. De netheid
en zindelijkheid dezer drie dorpen, die in eene kromme lijn
längs de baai gelegen zijn en slechts eene negorij schijnen
uit te maken, vielen ons dadelijk in het oog. De huizen
hadden over het algemeen een goed voorkomen, en de regents-
woningen, waarin we onzen intrek namen, waren goed gebouwd
en gemeubleerd. De inlandsche Christen-gemeente der beide