
L e ijtim o r aau drie zijden met haar blinkend sehuim omkraust
en het donderend gebrul harer baren tegen het strand dof en
rommelend hooreu laat. Een paar palen verder begint de weg
te dalen, en nu rust het oog op een aantal hooge bosschen,
die in de diepte staan en er als kreupelhout uitzien, of
soms op zware boomstammen, die krnis en kweer over den
weg gevallen zijn. Nog glooit en glijdt de bergweg langzaam-
hellend en kronkelend af, maar plotseling daalt hij, längs
verscheidene in de berg-helling uitgekapte trappen, steil en
bijna loodregt naar beneden tot dliar, waar de negorij R o e to n g
vlak aan het znidoostelijk strand gelegen is. Een kwartier
uurs verder längs het strand voortgaande, bereikten we Hoe-
to em o e r i, alwaar we bij den Eadja onzen intrek namen.
De Regents-woning, een degelijk en rnim steenen gebouw,
staat tegenover het langwerpig en aehthoekig steenen kerkge-
bouw, hetwelk op een dubbelde rij van steenen pilaren het sierlijk
dakwerk draagt, en van binnen met eenige hangstolpen en
Engelsche lampen prijkt tot verliehting van het bedehnis bij de
avond-godsdienst-oefeningen of het zoogenaamde v g eb ed ” (1).
In de nabijheid staat het Raadhuis en het steenen schoolge-
bouw. De negorij deelt zieh in twee breede en lange hoofd-
straten, die door middel van eenige smalle dwarsstraten ge-
meenschap hebben. De voorstraat loopt digt längs het strand,
terwijl de achterstraat door het gebergte begrensd wordt, aan
welks helling men eenige tuintjes met vruchtboomen en groenten
ziet. De inlandsche Christen-gemeente telt er 853 zielen,
waaronder 330 ledematen( en 229 kinderen, terwijl de school
met 189 leerlingen bevolkt is.
De dorpelingen wezen ons de plaats in de nabijheid van
(1) De Molaksche inlandsche Christeneu noemen de katechisatie of Bijbel-oefenin-
gen, die op Zondag-avond en Donderdag-avond ten 6 ure door den Goeroe in het
bedehnis gehouden worden, gewoonlijk „gebed’*. Als ze des Zondags-morgens naar
de kerk gaan, zeggen ze: „beta p e r g i d i - g r e d j a ”, (van het Portugesche woord:
ig r e j a , kerk), d .i. »ik ga naar de kerk;” maar als ze des Zondags-avonds of des
Donderdags-avonds ten 6 ure naar de kerk gaan, zeggen ze: „ b e t a p e r g i
d i - g e b e d ” (ik ga naar het g eb ed ).
het strand, alwaar, volgens hunne berigten, Z. K. II. Rrins
h e n d iu k der N e d e rla n d e n , — toen Hoogstdezelve, in 1837
in de Molukkos zijnde, met de Orembaai van den Radja van
H o e to em o e ri een watertogtje deed, - over boord viel, doch
spoedig door een’ der inlandsche varensgasten werd bijgestaan,
aan wien de Yorst een gouden zak-nurwerk vereerde.
Yan H o e to em o e ri uit bezochten we de Christen—negorij
R o e to n g , die ik daar straks noemde. In deze negorij hinderde ons
eene onaangename reuk van koraal en eene ondragelijke moeraslucht.
Een menigte van velerlei hoog geboomte is längs het strand in
’t wilde opgegroeid, en hieronder staan eenige lagere boomen,
met kleine wilde vruchtjes en bloesems beladen, die door Iran’
zoeten smaak de tongen der duizenden van M a tta—mera streelen,
welker luid en druk getjilp het eenzaam strand verlevendigt.
De negorij is vrij-onregelmatig aangelegd, - wordt door een’
Patti bestuurd, - en heeft eene kleine kerk en schoolgebouw.
De inlandsche gemeente telt er 239 zielen, waaronder 116
ledematen en 92 kinderen. In de school vond ik 4-7 leerlingen.
In den namiddag keerden we naar Hoe to emo eri terug, en
vertrokken des anderen daags naar L e a h a r i, alwaar ons de
Radja van Erna, dien we reeds te Roeto n g ontmoet hadden,
opwachtte om eenige uren later met ons naar Erna op reis te
gaan. L e a h a ri is een kleine door een’ Oran g -k ay a . bestuurde
negorij, welker inlandsche Christen-gemeente 183 zielen telt,
waaronder 52 ledematen en 37 kinderen. In hare school, tevens
kerkgebouw, vond ik 24 leerlingen. De schrift-exempels voor
groot-, middelbaar- en klein-schrift, - welke op plankjes geplakt
aan de wanden van het schoollokaal hingen, — waren zoo keurig
geschreven, en de letters op de honten bordjes, — die de nom-
mers, namen en klassen der leerlingen aanwezen en almede
de school versierden, — waren zoo zwierig met de pen getrok-
ken, dat we het kalligraphisch talent van den meester in stilte
moesten huldigen. Gewoonlijk ziet men in alle Moluksche