
i bestreiten worden. Wilde alzoo een Opperhoofd een nieuw huiä
bouwen, dan gingen er op zijn’ last eenige moordenaars of
koppensnellers nit om lieimelijk mensclienboofden af te slaan; - en
de verblinding dezer koppensnellers ging zoo ver, dat ze zieh,
zoo ze soms ontdekt en gevangen werden, als martelaren, die
een goed werk wilden verrigten of reeds volbragt hadden, lieten
ter dood brengen, zonder den man te verraden, die hen uitge-
zonden en betaald had ! . . .
Dit barbaarsch gebruik bekoort thans reeds tot de geschiedenis,
en heeft plaats gemaakt voor de gewoonte om varkens te slagten,
en de koppen dezer dieren onder een nienw op te rigten huis
te begraven en met het versehe bloed de planken te bestrijken.
Doch deze gewoonte bestaat weder, naar ik meen, alleen in
die distrikten of negorijen der M en ah a ssa , welke het Christendom
nog niet hebhen aangenomen. Het varken toch is bij de
Alfoeren der Menahassa van groote heteekenis. Ik heb reeds
gezegd dat ze groote liefhebbers zijn van varkens—vleesch, (en
vooral van b a b i—toffo of gerookt varkensvleesch), - maar nog
niet vermeld, dat de Walian’s uit liet hart der varkens de
toekomst 'voorspellen, en dat het varken zelfs een mythologisch
dier is. Yan de inlanders op J a v a heb ik verhaald, hoe ze
meenen, dat de aarde gedragen wordt door een'’ M a sto d o n of
ander reusachtig dier, Tvelks bewegingen eene aardbeving ver-
oorzaken. Bij de bewoners der Menahassa nu is de A tla s of
het werelddragende beest eenvoudig een varken. Het middelpunt
der Menahassa is volgens hen te R em b o k en , welke negorij
we reeds vroeger bezocht hebben. Däar leeft, volgens de legende,
in de onderaardsche kolken het werelddragende varken, dat
tevens de vele aardbevingen doet ontstaan, die de Menahassa-
landen zoo vaak feisteren; - of wel däar staat, volgens eene
variant-lezing, naast het varken de pijler, waarop de wereld,
d. i. het land der M en ah a ssa , rust. Wanneer nu het varken
zieh beweegt, of zieh tegen den pijler schuurt, dan beeft het
aardrijk, d .i . dan ontstaat er in de" Menaha ssa een aardbeving!
Aan nog andere mythologische traditien of fabelen onthreekt
het in de M e n a h a s s a niet. De Alfoeren erkennen een’ opper-
sten god, die E m p o n g heet, doch het bijgeloof heeft het land
met goden en geesten en Befischen als D i'i-m in o re s , die ook
Em p o n g of M an lu to heeten, bevolkt. De bergen, en inzon-
derheid de vulkanische bergen, en zekere boomen, rotsen en n-
vieren zijn, volgens hen, door goden en geesten bewoond, voor
wie ze soms P am o i ta n ’s of offerplaatsen bouwen. Naar luid
der inlandsche traditie, leefden deze geesten niet altijd in vrede
en vriendschap met elkander, en tot een staaltje hi er van diene
de volgende legende, welke tevens den oorsprong van Remb
o k en , waarvan we reeds met een woord spraken, op eene
meer wonderbare wijze verklaart. De -geest namelijk van den
reeds genoemden berg Em p o n g , die, naar het schijnt, even als
Y u lk a a n , een groote smid was, zond een’ zijner dienaren u it,
om houtskolen te halen. De dienaar ging, en was reeds met
zijne vracht kolen op den terugweg bij Remb o k en , toen een
dienaar van den g.eest van den berg S a p o e ta n , op bekomen
last van zijn’ meester, van achter een’ boom plotseling te voor-
schijn sprong, en den koleudrager zoodanig verschrikte, dat hij
zijne vracht vallen liet. De kolen veranderden dadelijk in de
rotsmassa’s en steenklompen, die we ter plaatse gezien hebhen!...
Nog meerdere legenden en sprookjes ( tje r itr a s) zijner in de
M e n a h a s s a in omloop, als omtrent zekeren wedstrijd tusschen
de weleer tallooze bevolkingen der beide negorijen Remboken
en K in ilo ; - omtrent de wording van den boven reeds ge-
noemden hoogen berg L o k o n , waartoe de onderdanen van den
vorst van R em b o k e n slechts ieder een handvol aarde aan-
bragten; - omtrent de oorzaak der volksvermindering van
het eertijds magtige K i n i l o ; - e n omtrent den hoogmoed van
K in i lo ’s vorst, die zieh zelfs met den oppervorst der booze
geesten durfde meten, en zieh hierdoor den ondergang van zijn
gebied berokkende, enz.
In 1854 voor de tweede maal, en wel na mijne reis door de