
waaronder ik ook de a ro ed a of wijnruit en de arrowroot (1)
meende te herkennen, beplant waren.
Den volgenden morgen bezoehten we eene achter de negorij
gegraven goudmijn. De miju bevond zieh in een’ rotsgrondy
en was ongeveer 20 a 25 voeten diep, 60 voeten lang en
15 a 18 voet breed. Eenige mannen stonden in de diepte of
op den bodem der mijn, en sloegen met mokers en koevoeten
en breek—ijzers de harde steenrots los. De stukjes steen, die
ze met veel moeite uitbraken of uitkapten, werden in een
mandje gedaan en door middel van een touw en een rad of haspel
(da war) uitgewonden of opgehaald, en voorts met hamers tot
gruis geklopt, en vervolgens in ronde houten bakken (bak-
koel) in een stroomend water zorgvnldig gewasschen, om de
goudstoffen of gonddeeltjes er uit te zoeken. De .mijn seheen
niet veel goud te bevatten. Een aantal steenbrokken zagen we
klein slaan en het blaauwachtig-grijze gruis uitwasschen, zonder
dat er goud in gevonden werd. Ongeveer een uur lang bleven
we de werkzaamheden in en bij de mijn gadeslaan, wandelden
toen naar het strand terug en roeiden met de sloep naar boord.
Kort daarop (12 Mei; verfielen we K o tta -b o e n a , stoomden
längs Kaap Elesko aan Men ad o ’s zuidkust, en T a n jo n g - a p i
of den Y u u rh o e k (aldus genoemd, omdat er phosphoriek vuur
uit den grond opstijgt), naar G o ro n ta lo , en kwamen, voorbij
de E lp h in s to n s -b a a i en het s tro om - e ila n d , voor de monding
der rivier van G o ro n ta lo , welke tusschen 2 hooge en di<rf
bij elkander gelegen kapen of voorgebergten met een’ sterken
(1) Van de a r r ow r o o t-p la n t (Maranta In d ic a of Maran ta a ru n d in a c ea )
leest men, dat ze aan den worfel eeiie soort van knot ( tu b e r , het Maleische ob ij
of knollen vormt, die, als ze een jaar ond zijn, nit den grond gehaald, gewasschen
en tot eene dünne pap gestampt worden. De pap, nog eens gewasschen en van de
houtvezels gezuiverd zijnde, wordt in een’ doek gedaan, om de melkachtigc vlöeistof
er met de handen uit te wringen. Het later bezonken zetmeel wordt nogmaals gewasschen
en daarna gedroogd. - De naam a r r ow r o o t is Engelsch en beteekenl
p i j lw o r t e l , omdat de Indianen (zegt men) den gestampten wortel dezer plant op
de wonden leggen, die ze door vergiftige pijlen bekomen hebben.
stroom in zee valt. Voor den ingang dezer riyier lagen een
paar inlandsche vaartuigen geankerd, voor welke de gelegenheid
om de rivier op te werken, thans niet günstig was, en die
dus het hoog getijde der zee of den vloed (ayer-besär) moesten
afwachten om binnen te komen. Op deze piek wierp ook de
E t na haar anker, en meerde het achterschip aan den wal,
alwaar de tros aan een’ grooten steen, bij gebreke van een paal
of boomstam, werd vastgemaakt. De Assistent-Resident der
Afdeeling (in 1854 de Heer v a n d e r h ö r st ) kwam dadelijk
met den Gouvernements-Radja van G o ro n ta lo aan boord, en
kort daarop stapten de Heer ja n s e n en ik, door den Assistent-
Resident vergezeld, in de sloep, roeiden tusschen de beide
kapen door, en landden aan den regter-oever der rivier bij het
vervallen fortje G o e r ita , welks ruinen op den achtergrond of aan
de noordzijde door zeer hoog gebergte beschut worden. Hier
gingen we aan wal, en bevonden ons alzoo ter hoofdplaats der
Assistent-Residentie G o ro n ta lo , welke Afdeeling (gelijk hooger
reeds gezegd is,) de landschappen G o ro n ta lo , L im b o tto ,
Todjo, de Toggian-eilanden, T o n g k o , Possa, B in tao en a en
Soewawa, B o la n g o , A ttin g o la , B o a lem o , M o u to n , P a -
r ig i , Saus so e , en het vereenigd landschap Bo ne bevat, en
welker naam (Gorontalo) naar men w il, eene verbastering
zijn zou en eigenlijk Goen o n g—te llo zou moeten geschreveu
worden, of G o e n o n g -te lo e , d. i. D r ie -b e rg e n , van het
Maleische woord Goenong (berg) en het Javaansche- woord
te lo e (drie).
Voorbij de kampong en het fortje L ia tta kwamen we bij
het nieuwe fort N a s s a u , hetwelk schilderachtig gelegen, en door
.nette aarden wallen en grachten, met geboomte beplant, omgeven
is. Een honderdtal schreden verder zagen we de dikke ring-
muren van een voormalig fort, hetwelk, naar ik meen, door
de Portugezeu gebouwd werd. Deze muren omsluiteu een ruim
vierkant terrein, hetwelk thans met gras en eenige boomen be-
groeid is, doch weleer waarschijnlijk aan eenige gebouwen van
civiele en militaire ambtenaren, pakhuizen en magazijnen, be