
hebber van Ai moet er 110g elk jaar zieh heenbegeven om de
jonge plantjes uit te roeijen, welker ontkieining men niet kan
voorkomen, zoolang de notenkrakers (walor’s) bet zaad van de '
naburige eilanden liier overbrengen. Welligt wordt er de aan-
plant van den notenmuskaat-boom weder begonnen. Er is ten
miuste sprake v an , en aan eene uitbreiding der muskaatnoteu-
kultuur wordt gedacht. Jammer mag men het overigens heeten,
dat een zoo vmehtbare grond, als men op het eiland Ru n
lieeft , onbebouwd ligt. Men ziet er nog de overblijfselen van.
een fort en van een steenen huis,
B a n d a—N e ira is een klein stukje gronds, met overvloedige
water- en boomgezigten. Van schoone natuurtooneelen is men
elk oogenblik omringd. Trotsch vooral ook is de blik op het
tegen—overliggend eiland, met. zijn hoog gebergte en altijd
groen geboomte, en men bewondert met eerbied het prächtig
maaksel van den Schepper. En zijne grootheid en inajesteit
roept men uit, als men daar dien berg (1) aanschouwt met
zijne verdelgende ingewanden, en zijn’ dikken zwavelrook, die
dag en nacht uit het ontzaggelijk natuur-gewrocht opstijgt!
Wat valt er van Banda mede te deelen, hetwelk niet reeds
door anderen dikwijls gezegd is? Valentijn, roouda, olivieb,
vullen er gansche bladzijden mede. En schoon zij niet in alles
der waarheid getrouw zijn, komt over ’tgeheel hunne beschrijving
goed overeen. — Een groep van tien eilanden,. op eenige mijlen
afctands van elkander gelegen, — dit is Banda!
N e ir a is de zetel van' den Resident en verdere ambtenaren.
Men vindt er de civiele gebouwen, de kantoren en pakhuizen ,
ook het militaire kampement, eene middelmatige bezetting, en
drie sterkten tot verdediging, namelijk de forten B e lg ic a ,
N a s sa u en V o o r z ig tig h e id . Op B a n d a -L o n th o i r , dat
meer lang dan breed i s , zijn de meeste specerij— of notenper-
ken aangelegd. De woningen der perkeniers zijn aan den voet
van het gebergte gebouwd.
(1) De G o e n o n g - a p i , (brandende berg of vuurberg.)
Op R o z en g a in wordt veel kalk gebrand.
De G o e n o n g - a p i is de vervaarlijke vuurberg, welks uitbarstingeu
zoo menigmalen noodlottig geweest zijn. Aan zijnen
voet treft men een paar woningen of bamboezen hutten aan;
en voorts eenige pisang- en klapperboomen, die e r, niettegen-
staande den rotsigen grond, hunne inkomsten geven,
P o e lo e -p is a n g levert eene menigte pisang-vruchteu, en
is bestemd tot een verblijf van ongelukkigen (leprozen).
P o e lo e -Sw a n g i, of het toovereiland, is onbewoond en
draagt dezen naam, uithoofde de zeelieden er soms dagen lang
door tegenwind worden opgehouden.
Tot de onderhoorigheden van Banda behooren mede de Zuid-
w e s te r- en Z u id -O oste r-e ilandeu. Van de laatsten komen
jaarlijks P ad o e ak an ’s om handel te drijven. Gij ziet dau
Keinezen en Aroeuezeu, gansch naakt, uitgezonderd een lig-
chaamsdeel. De eersten hebben zwart, - de laatsten bruin, of,
wilt gij, rood-krullend haar, waaraan zij deze kleur geven,
door het gedurig met een mengael van water en kalk in te
wrijven. Hunne ' voornaamste waren zijn: klapper-olie, klapper-
noten, geiten, varkens, potten , pannen en orembaaijen, die bij
de meesten alleen tegen ruiling van half-versleten kleedingstuk-
ken, vooral sarong’s, te bekomen zijn. Van geld wil men
dan liefst niet weten. Ziedaar nog een overblijfsel van den
aardsvaderlijken ruilhandel, die bij nog andere volken in den
Molukschen Archipel gewild is. Hunne taal is niet de Maleische,
maar van deze zeer afwijkende.
• Van de vroegste geschiedenis van Banda is weinig bewaard
gebleven. Ik ben in het bezit van een paar Manuscripten,
die mijns oordeels weinig te beteekenen hebben, om de kenmerken
van fabelaclitigheid, die er in doorstralen. Dat de
Ke ine z en de vroegere bewoners van Banda waren, vind ik
er in opgeteekend. En dit kunnen wij als geschiedkundig laten
gelden. Omtrent a d e k a heb ik berigten ingewonnen, die mij
zeer onvoldaari laten. Men wijst d r ie vorstelijke graven aan.
En 66a van die zou haar jongste rustplaats zijn. Ik wenschte