
men, waar de Ouden zieh aan ’s aardbols rand den tuin met
gouden appelen droomden, die lustwarand der schoone doch-
ters van den nacht, de zingende H e sp e rid e n . E r e b u s sloeg
zijn’ koningsmantel van blaauw-azuur, met robijnen en kar-
bonkels digt bezet, om de breede schouders, en nu kwamen
duizend eu duizend starren als zoovele ontstoken fakkels blinken,
en Ju n o s Melkweg door dat azuren kleed zijn breede strook
van licht uitspanuen, en bet als met een baan van sneeuw-
wit dons, een lint van zilver-gaas, bezetten. Schitterend daagde
de O rio n , als een held ten strijd gegord en door den Wagen
als zijn zegekar gevolgd, in ’t zuiden op, als om der Jagtgodiu
, de kuische D ian a—N u c tilu c a , die reeds haar wolken—
koets verliet en flikkereud boven de avond—landen dreef, zijn’
groet te breiigen. Starrenbeeid op starrenbeeid en constellatie
op constellatie schoven de gordijn des hemels zwijgend weg, om
zieh in liet stille Meer te spiegelen. Hier de vonkelende
S ir iu s en J u p i t e r in onnavolgbare majesteit; - daar de Cas-
to r en de P o l lu x , eil liet lieve Z e v e n g e s te rn te ; — ginds de
schitterende A ld e b a ra n eil de kronkelende E rid a n u s ; — en elders
de H e s p e r u s -L u c i f e r , de liefelijke S p ic a , en de zackte
C a ssio p e a , A n d rom ^ d a ’s kwijnende moeder! . . . Zag men
opwaarts, - niets dan starren en weder starren aan ’s hemels
breede transen; en zag men nederwaarts, niets dan starren
en weder starreu op den bodem van liet Meer ! Als uit de
diepte der wateren scheuen ze naar ons toe te komen; in de
golfjes bij de boot dansten ze, in de rimpels en kringen van
den plas gloorden ze, in de druppels der blinkende riemen
weerkaatsten ze! . . . Een sterrenhemel boven ons, en een ster-
renhemel beneden en rondoin ons ! Qveral het groote Boek der
tintelende starren geopend voor ons, - eil de vurige letteren
van dat Boek spraken ons van Hem, wiens hand dat Boek
geschreven heeft, en wiens eer de hemelen verteilen en het
uitspansel verkondigt! De bergen schenen dat uitspansel te
dragen en de heuvelen het aan te staren. Yeld en bosch en
dal en stroom blikten naar boven, en duizend stemmen in de
natuur, duizend stemmen in de schepping lispelden en fluis-
terden rondom ons, alsof ze letter voor letter van dat sterren-
schrift lazeu en letter voor letter wilden uitspreken ! . . . Zoo
voeren we langzaam - langzaam door. Niemand had liaast en
de avond was zoo schoon, en de lucht zoo verkoelend na den
heeten d a g ! . . . Weldra kwamen we in de rivier G o ro n ta lo ,
en straks weêr in ’t gewoel der wereld! De k o e n a n g -k o e -
n an g (1) zweefden met hare phosphorieke lichtjes door de
boomen, - de p l i t a ’s brandden in de huizen der inlanders, —
en in de kampongs hoorde men de honden blaffen, en hier
eil daar den drieslag der stampers in het rijstblok der dorpe-
liugen. Het land der zoete idealen en der poezij was ver-
dwenen, - de werkelijkheid des bedrijvigen levens omringde
ons weer !
Wat ik vdn het Eijk L im b o tto zag, was niet veel, en
dit was natuurlijk. Ik heb het reeds in bovenstaande regelen
medegedeeld, en kan er nu alleen nog bijvoegen, (en hiermede
möge de lezer zieh tevreden willen houden,) dat er in het
ßijk L im b o tto een landschap i s , dat Kw an dan g lieet, en
te Boelatoe en J e la n g a ta goudmijnen bevat ; - dat er in
dit landschap eens een fortje gebouwd werd, waärin, ten tijde
dat de 0 . I. Kompagnie er een’ gezaghebber had, een militaire
bezetting gelegd was (2), en dat deze bezetting in 1828 of
1832 naar S um a la tta werd verplaatst ter bewaking der aldaar
aanwezige goudmijnen.
Het land van G o ro n ta lo , hetwelk in oude tijden een roofstaat
was, levert rijst, suikerriet, katoen, d ja g o n g , tabak, kokos-
vruchten, notenmuskaat, sago, k la d i en andere inheemsche boomen
aard-vruchten op. In 1858 zijn er eenige katoen—pitten van
(1) V u u rv v lieg en (Luciolen, Pyrilainpen), ook a p i - a p i geheeten.
(2) Aan den N. ingang der bogt van K w an d a n g namelijk ligt het eilandje
B o n k i , dat vaak door zeeroovers van S o 1 o k wordt aangedaan om drinkwater in
te nemen, en in de bogt en längs de kust inmiddels op roof uit te gaan.