
wel, nog iets van die a d e k a te kunneu gevvaar worden. Maar
ik geloof niet, dat men mij genoegzame inlichting ten dezen
opzigte zal weten te geven. Is liet verhaal van h e lm e iis eene
fiktie ? Mij dankt, dat liet tocli altijd eenen historischen grond-
slag moet hebben, al heeft liij ook ongetwijfeld veel opgesierd
ori romantisch ingekleed. Van de Ban d a sch e n a c h te g a le n ,
waarvan onze Nederlandscha zanger zingt, valt weinig te geloo-
ven. Tegenwoordig is er ten minste niet een. Zijjkuimen bij de
verdrijving der Bandanezen mede verjaagd zijn, eu zieh op de
naburige eilanden hebben nedergezet! Ik heb daar intusschen
niets van gehoord en het heeft geen’ grond van waarschijnlijkheid.
Van het B a u d a sc li-M a le is i
een staaltje :
Mevrouw (wee u! wanneer gij Njonja
gebruiken wildet), Mijnheer adabaai?
Bejta ada gezond-sekali.
Mevrouw ada sukkel ? Bejta poenja
sekrik besàr.
Dominé poenja preek bagoes ?
Bejkin peneh poenja pligt.
Mijnheer man makan brod.
Kassi satoe vork atau lepel.
Bejta ada zwak. Bejta mint a , domine
bekin satpe gebed.
Brapa dija-poenja inkomst?
Hendrik poenja soessie milita satoe
boek bijbel.
Bejta ontsteld. lto e adat manoesia
ada raar sekali. Bejta tra-boleh begrijp.
Apa koerang peneh bagitoe loie?
Itoo anakh groei kras.
Bejta adawoedend.pampej tra-boleh.
Bejta ada kenal sama dia, bigimana
satoe orang valseh!
Ito e orang bclom ada gewoon.
h in de zamenleving volgt hier
Is Mijnheer gezond ? - Ik bei) zeer
gezond.
Sukkelt Mevrouw? Ik heb grooten
schrik gehad.
De preek van den Prcdikant was
schoon.
Doe gij nwen pligt.
Mijnheer, mijn man, eet brood.
Geef een vork of een lepel.
Ik ben zwak. Ik verzoek dat de
dominé een gebed doe.
Hoeveel zijn zijne inkomsten?
Hendrik’s zuster vraagt een Bijbel-
boek.
Ik ben ontsteld. Dat schepsel- of
menseben-karakter is zeer raar. Ik
kan het niet begrijpen.
Wat schort er aan dat gij zoo
lu i zijt?
Dat kind groeit sterk.
Ik ben woedend, zoodat ik niet
meer k an, (of: zoodat. het niet'langer
kan.) Ik ken hem, welk een valscli
menseh hij is!
Die man (of dat menseh) is het
nog niet gewoon.
Het is voorts een zonderling mengelmoes van Maleisch en
Hollandsch, waarbij woorden als rem é d ie , r o ija a l, p a tie n tie
een zeker burgerregt verkregen hebben.
De bedoelde K e in e e s , van wiens belofte ik zoo groote ver-
wachting had, is nimmer op Banda teruggekomen. Sedert heb
ik andere K e in é z e n gesproken,- en aangaande de oude oor-
konden van dit eiland, in hunne familiën bestaande, navrage
gedaan. Maar zij konden mij geene opheldering geven. En of.
nu mijn eerste vriend (tsobat.) alleen de geheime bewaarder is
van al die overleveringen, en aan zijne volksgenooten daarvan
nog nimmer een’ tittel of jota heeft medegedeeld, of dat hij
mij,, in de hoop op een flesch a r a k , een’ leugen heeft op den
mouw gespeld, weet, ik niet. Doch ik neig om het, laatste te
gelooven. Ik ben nog wel in het bezit van een handschrift
met Arabische karakters, (het moet van eenen Cerammer afkom-
stig zijn) ; doch misschien zal het niet eens de moeite der
inzage, veel minder de ontcijfering van eenen geleerde, waardig
zijn. Het begint met een geslachts-lijst, en brengt n door
mahomkd tot op JOZEF.. Dan leest gij van den engel gabuiel,
die aan noach het bevel gëeft tot het bouwen van een schip,
900 eilen in de lengte en 700 eilen in de breedte, met veertig
vertrekken en drie masten. Daarmede gaat vader noach zeilen,
en werpt eindelijk op eenen vroegen morgen het anker voor
P o e lo ë - I tu n . Daarop volgt eene vischpartij en belangrijk dieren-
o-esprek, en overigens wordt de naam Banda meermalen in het
manuscript genoemd, b. v. (eenige bladzijden verder) waar van
vier Bandasche koningen gesproken wordt, en eene opgave volgt
van een zevental bergen: G o e n o n g - a p i, G o e n o n g -L a u ta k a ,
G o e n o n g -S e n iw a , G o en o n g -W a ij, G o e n o n g -B o z e n g a in ,
G o e n o n g -P o e lo c—manu en G o en o n g—P o e lo e—Run. In tusschen
vat ik op verschillende plaatsen den zamenhang moeijelijk,
en vaak stuit ik op woorden, die in het lexicon niet te