
Lab o eh a naar Mombia en S o e n g i-P o e a n , en van N a n e ri
naar S t r a a t - P a t i e n t i e . De bosschen zijn met vele herten,
wilde varkens, slangeu, apen en kakatoea’s bevolkt, die vooral
van de met hoog en digt geboomte begroeide landtong P ap a li-
wang hun paradijs schijnen te maken. Deze bosschen leveren
veel bamboe, rottan, ebben- en satijm-hout voor meubelen, en
veel timmerhout ook voor den scheepsbouw, benevens veel
dam a r of hars op, terwijl men aan de knsten veel viscli, karet
en tr ip a n g vindt. De visschers van T e rn a te en T id o re ,
en die van Wad jo e op C e le b e s , komen menigmaal naar deze
stranden over om beide laatstgemelde artikelen in te zamelen.
De vangst van schildpadden en van tr ip a n g (eene zeeslak of
worm van 1 voet lengte en ongeveer 3 duimen dikte) geschiedt
gewoonlijk door middel van zware en van een stuk lood voor-
ziene harpoenen, waarmede ze soms tot op 9 a 10 vademen
diepte kunnen getroffen worden. De schildpadden leveren het
bekende k a r e t , en de t r ip a n g , gereinigd en in de zon ge-
droogd, is de hooger reeds vermelde lekkernij, welke vooral de
tongen der Chinezen streelt. Men beweert dat de slakken, welke
in diep water gestoken of geharpoeneerd worden, grooter en
donkerder van kleur en van betere kwaliteit zijn, dan die welke
op het strand achterblijven. Pe tripang wordt bij het k a t t i
(of H oude ponden) of per pikol van 125 Ä. ponden in
den handel verkocht.
Onder de boomen, planten en gewassen van B a tja n treft men
in het noordoostelijk gedeelte eenige notenmuskaat-boomen aan,
zoomede eenige exemplaren van den reeds genoemden P a la -
r a d ja of koninklijken notenmuskaat-boom, en wijders een on-
noemelijk getal sago—palmen, en enkele k a n a ri-b a b i-b o om en
(varkens-kanari), welker amandel-vormige vruchten drie pitten
bevatten. Ook groeijeu er ongeveer 1,000 koffij-boomen, en vele
verstrooide kruidnagelboomen, waarmede weleer 58 heuvelen
beplant waren, toen ze bij gelegenheid der H o n g h i-to g ten
werden uitgeroeid.
De bevolking van B a tja n bedraagt niet meer dan 1800
zielen, doch in vroeger tijden moet de bevolking zeer talrijk
geweest zijn, en nog in 1706 ongeveer 12,000 zielen (waar-
onder vele afstammelingen van Portugezen, Spanjaarden en
Holländers, verwekt bij inlandsche vrouwen, en eenige inge-
voerde slaven,) geteld hebben. Er waren toen op het eiland
12 negorijen, die door B o b a to ’s of dorpshoofden, ondef den
S en g ad jie of vorst van B a tja n , bestuurd werden. Van deze
negorijen zijn er nu slechts 3 overig. Volgens de oude oor-
konden, verminderde de kinderziekte van het jaar 1707 het
cijfer van 12,000 zielen tot op 2000 , en daalde dit getal
eenige jaren later tot op slechts 200 zielen, toen de groote
volksverhuizingen van B a tja n naar G ro o t-T o w a li, Mak ian ,
T-idore, T e rn a te en Menado (waarvan de oude traditie
spreekt,) plaats grepen, en er bovendien zooveie menschen
door de B a d ja k ’s of zeeroovers, die dit eiland herhaaldelijk
bezochten, werden weggevoerd. Ook nog in later jaren deden
de zeeroovers B a tjan meermalen aan, em in het jaar 1844
werden de broeder van den tegenwoordigen Sultan, en in 1855
meer dan 20 menschen van B a tja n , door hen weggevoerd.
Bij gelegenheid van een bezoek, dat we aan den Sultan van
B a tja n bragten, zagen we ten zijnent verscheidene granaat- en
andere groene, bruine, witte en paarse steensoorten, die bij
den berg Sib e la en op het eiland K a s s a ro e ta gevonden waren.
Bij de rivier of S o e n g i-p o e a n of -p o a n g en elders had hij
goud ontdekt. Ook had hij steenen aangetroffen, waarin hij
sporen van koper en tin bespeurd had. Eenige lagen van
steenkolen waren te M om b ia in de vlakte van Am a sin g ontdekt,
en aldaar was ook reeds eene mijn ontgonnen. Later
moeten er nog elders steenkolen-lagen gevonden zijn, en is men,
volgens berigten, op een’ afstand van ruim 6,000 eilen van
L a b o e h a , aangevangen met het boren eener put ter plaatse,
waar nieuwe lagen ontdekt zijn. Op den 3dctt Augustus bega-
ven we ons te voet en vergezeld van den Sultan naar de piek,
waar toenmaals de Ingenieur voor het mijnwezen, de heer schrö