
en kaioen-lieesters en sago-boomen, en dan weder längs verlaten
en woest-geworden lioven van lang verdwenen buitenhuizen en
lustplaatsen, totdat we na verloop van ongeveer een uur bij
bet lustbuis kwamen van eene der Ternataansche prinsessen
(b o k k ie ’s). Yan onzen togt naar K a s te 11a onderrigt, bad
ze ons vriendelijk ten liarent doen noodigen, en wachtte ze
ons nn met eenige ververscbingen op. Haar lusthuis mögt dien
naam niet dragen. Het zag er eng en naauw en vervallen uit,
en daar buiten groeiden slecbts kokos—palmen en sago—boomen.
Hare hofhonding bestond uit eenige vronwelijke en H 2 man-
nelijke bedienden. Yan een prinses in haar ,/country-house” zou
men iets meer gewacht h e b b e n !... Na een half-uur vertoef
bereikten we ons vaartnig weder en scbepten naar T e rn a te terng.
Eenige dagen later bragt ik met den resident en de genoemde
heeren bo e r s en v a n z u y e e n en den kapitein militairen kom-
mandant van Ternate, den heer v a n d e n . h a m , een bezoek aan
den hoogbejaarden Sultan van Tid'ore. Met de bekende p ra a uw -
b an k o e van T e rn a te ’s Sultan, en altijd op de maat van tifa
en g o n g of ra b a n o n schepten we de Noordkust van T id o re
en vervolgens de Oostkust längs, en bereikten na een paar uren
den boogen steenen trap, die te Soasio van het strand af
naar den kraton voert. Beneden aan dezen trap en aan het
bovenste gedeelte stonden eenige Soldaten van des Sultans lijf-
wacht geschaard, terwijl eenige prinsen, rijksgrooten en officieren
ons bij bet landen verwelkomden en het corps hofmuzykanten
zieh booren liet. De kraton hangt als het ware aan den voet
van den berg T id o re , welks fraaije en sierlijk—gevormde kegel
zieh immer hooger, schoon langzaam en bijkans onmerkbaar,
opheft en uitzet, en vroeg of laat eene vreeselijke uitbarsting
doet verwachten. Het gebouw is vrij—groot, en heeft eene zeer
mime doch slecht-gemeubleerde receptie—zaal, aan welker ingang
de 82jarige vorst, c h a l iea t o en—n o e eo e l—moelki—d a im a n—f ila s jiic -
w a h o b a - SAID - ACHMADOEL- MANSOEE- SIEADJOEDIN- SJAH- KAITJILId
j e h a n—joesoee , ons minzaam ontving. Zijne Hoogheid droeg
een’ met goud en zilver geborduurdeu rok, geheel gelijk aan
den kostuum-rok der Indische hoofdambtenaren, een wit Cash-
miren vest met gonden knoopen, een’ witten. Engelsch—lederen
pantalon en gewone laarzen, doch liad het hoofd met den deta
of inlandschen hoofddoek gedekt. De thee en het gebak werden,
zoo als gewoonlijk, gepresenteerd, en, na ongeveer een half-uur
in een’ halven kring gezeten en gepraat te hebben, traden er
eenige bedaagde danseressen uit een neven-vertrek te voorschijn,
en voerden een’ vreemden, en van dien van T e rn a te ’s danseressen
verschillenden, dans nit. Het kostuum dezer vrouwen
kwam volkomen overeen met hetgeen we bij den Sultan van
T e rn a te gezien hadden, zoodat ik eene beschrijving er van kan
achterwege laten. Na den dans, die misschien als een staatsie-
of receptie-dans en dus als ceremonieel beschouwd moet worden,
werd het onderhoud hervat. De Sultan (sedert overleden) sprak
met veel helderheid en blijkbare zaakkennis, en had in zijne
vragen en antwoorden iets hoffelijks en vorstelijks, hetwelk
ook in al zijne vormen en manieren doorstraalde. Yan de
zijde der aanwezige prinsen en rijksgrooten werd hij met een
eerbied bejegend, die van werkelijke hoogachting voor zijn’
persoon scheen te getuigen. Ook aan het dejeuner, dat hij ons
aanbood, was hij een hoffelijke en toch hartelijke gastheer. De
prinsen en grooten zaten mede aan den disch, en eenige
toasten werden gedronken, die de Sultan met een glas koude
thee instelde of beantwoordde. Des middags ten 2 uren namen
we afscheid, genoten een poos op het bordes het heerlijk uitzigt,
dat deze hooge piek ons op de zee en H a lm ah e ra aanbood,
en daalden längs de steenen trappen weder naar ons vaartnig af.
Weinige nren later waren we op T e rn a te terug, alwaar ik
mij weldra gereed maakte om het bovengemelde zeeroover—nest
Tobello en verder Ga le la te bezoeken.
Ik had namelijk op T e rn a te gelegenheid gehad om ten aan-
zien van de Tobellorezen en Galelarezen berigten in te w'innen,
die bij mij de vraag deden opkomen, of ze niet welligt längs
den weg van School-onderwijs met den tijd tot de omhelzing
van het Christendom zouden kunnen gebragt worden. Men