een feestelijk maal, en bij die gelegenheid ontvangen al de verwanten
der bruid een geldstuk, dat in een met melkbrandewijn
gevulden nap geworpen wordt. De vader der bruid drinkt dezen
nap leeg en neemt er de munten uit. Deze plegtigheid heet tahil
tebihu, d. i. het verdrag sluiten.
Een „gelukkige” dag, die voor de bruiloft schikt, wordt door
de lama’s aangewezen. Eeeds vroeg in den morgen zendt de brui-
degom een aantal zijner vrienden naar de tent van zijn schoonva-
der, om het meisje af te halen, doch de ouders en vrienden der
bruid bieden schijnbaar hardnekkig tegenstand; natuurlijk wordt
eindelijk de bruid toch weggevoerd. Zij beklimt een paard, rijdt
driemaal rondom de vaderlijke woning en jaagt vervolgens in vollen
ren naar de voor haar ingerigte tent, die digt bij die haars
schoonvaders is opgeslagen. Intusschen komen de buren, vrienden
en verwanten van beide familien opdagen, om geschenken te
brengen. Deze bestaan in vee en levensmiddelen, behooren den
vader van den bruidegom en bedragen dikwijls de volle waarde
van den koopprijs, dien hij voor de bruid heeft moeten geven.
Het door de gasten geschonken vee wordt in eene bijzondere om-
heining gedreven en maakt bij de bruiloften van rijke lieden dikwijls
eene aanzienlijke kudde u it, daar de genoodigden zieh door-
gaans zeer mild betoonen; zij weten, dat men zieh bij soortgelijke
gelegenheden jegens hen even onbekrompen zal gedragen.
De bruid wordt in vollen opschik naar den schoonvader geleid.
Terwijl een koor van lama’s de voorgeschreven gebeden opzegt,
werpt zij zieh eerst voor het beeid van Buddha, dan voor den
haard, eindelijk voor vader, moeder en andere naaste verwanten
des bruidegoms neder, gedurende welken tijd de bruidegom in eene
andere tent hetzelfde bij zijn schoonvader doet. Daarop begint het
feestvieren, dat menigmaal zeven of acht dagen duurt; regt vet
vleesch, veel rooktabak en groöte kruiken vol brandewijn zijn daar-
bij de hoofdzaak; soms wordt ook muziek gemaakt en laat men
toolholos of mongoolsche barden komen.
De Mongolen laten veelwijverij toe. Deze strijdt noch tegen
de burgerlijke wetten, noch tegen de zeden des lands, noch tegen
de religie. Evenwel is de eerste vrouw meesteres in de tent en
het hoofd der gansche vrouwelijke familie; de vrouwen, welke de
man later trouwt, heeten paga emeh of kleine vrouwen en zijn aan
de eersten achting en gehoorzaamheid verschuldigd. Voor de Mongolen
moet men de polygamie als eene weldaad beschouwen; zij
werpt in hun tegenwoordigen maatschappelijken toestand een dam
tegen zedeloosheid en uitspatting op. Gelijk men weet moeten de
lama’s ongehuwd blijven ; het getal dezer ongetrouwde mannen met
geschoren hoofd is echter buitengewoon groot. Men begrijpt lig t,
wat moeijelijkheden ontstaau zouden, indien de meisjes niet als
„kleine vrouwen” in de tenten opgenomen, maar aan haar eigen
lot overgelaten wierden.
Echtscheidingen komen bij de Mongolen zeer dikwijls voor.
Noch burgerlijke noch geestelijke overheid heeft zieh daarmede te
bemoeijen, en de man, die zijne vrouw verstoot, behoeft daarvan
aan niemand rekenschap te geven. Hij zendt zonder omstandighe-
den de vrouw naar hare ouders terug, en deze hebben daartegen
ook niets in te brengen, wijl de man het vee, dat hij voor de
vrouw gegeven heeft, niet terugbekomt en de verstootene ligt weder
een liefhebber vindt, die dan andermaal een koopprijs moet
betalen. Zoo verkoopt men dezelfde waar tweemaal. Overigens
leiden de vrouwen bij de Mongolen een zeer onafhankelijk leven
en zijn niet aan den dwang onderworpen, die bij andere aziatische
volken zoo streng gehandhaafd wordt. Zij gaan en komen naar
goeddunken, rijden uit en bezoeken elkander. De Mongolin heeft
niet de weeke en slappe gelaatstrekken der Chinezin, maar is ten
gevolge van hare werkzame levenswijs sterk en krachtig. Ook hare
dragt geeft haar een kloek mannelijk aanzien. Zij draagt hooge
lederen laarzen en een langen groenen of violetkleurigen rok met
een zwarten of blaauwen gordel, en dikwijls trekt zij over dien
rok nog eene soort van jak aan, waarvan de schoot over de heu-
pen neervalt. Het haar wordt in twee vlechten gescheiden, die in
taffen omkleedsels steken en naar voren over op de borst neerhangen.
Gordel en haar worden met gouden en zilveren plaatjes,
parelen, kralen en andere kleine snuisterijen versierd.