van het wäre mongoolsche karakter verloren en zijn halve Chinezen
geworden; velen kunnen niet eens meer mongoolsch spreken. Som-
migen laten ook merken, dat zij met zekere minachting op hunne
broeders in de woestijn neerzien, wijl deze den herdersstaf nog
niet met de ploegschaar verwisseld hebben; ’t schijnt hun dwaas
toe, een zwervend leven te leiden en ouder tenten te huizen, waar
toch niets beletten zou, vaste woonsteden te bouwen en den akker
te beploegen. Toen wij doorreisden, was de oogst reeds binnen-
gehaald; wij konden ons echter voldoende overtuigen, dat die on-
gemeen rijk was uitgevallen. Over ’t geheel draagt in westelijk
Turnet alles een duidelijken Stempel van groote welvaart en krijgt
men er nergens vervallen woningen te zien, die in China zoo tal-
rijk zijn; evenmin vindt men er half verhongerde, met lompen be-
dekte bedelaars; alle landlieden zijn zeer goed gekleed. Bovenal
trokken echter de prächtige boomen in de dorpen ons oog; ook
de wegen zijn daarmede beplant. De overige mongoolsche streken,
waar zieh Chinezen hebben neergezet, vertoonen zieh nooit zoo
voordeelig, wijl men er volstrekt geen boomen plant, die toch
spoedig gestolen of tot brandstof verbruikt zouden worden.
Na drie dagen reizens door de bebouwde streken van Turnet,
kwamen wij te Ku-Ku-Hote, de Blaauwe Stad, welke de Chinezen
Kui-Hoa-Tscheu noemen. Er zijn twee steden van dienzelfden naam,
die slechts vijf li’s van elkaar liggen; de eene heet de onde of
handelsstad, de andere de nieuwe of soldatenstad. Wij bezochten
eerst deze laatste; keizer Khang Hi heeft haar laten bouwen, om
het rijk tegen vijanden te beschütten, die misschien uit het noor-
den opkomen konden. Zij maakt eene zoo grootsche, sierlijke ver-
tooning, dat men haar ook in Europa bewonderen zou. Dit geldt
nogtans alleen van de uit baksteenen opgetrokken ringmuren met
tin n en , want de huizen zijn op de chinesche manier gebouwd en
staan in geen de minste verhouding tot de hooge en breede muten
en wallen, waarmede de stad omgeven is. Het inwendige der
stad is regelmatig; vooral munt de groote, knappe straat u it, die
van het oosten naar het westen loopt. In deze soldatenstad ligt
een Jdang-kim of bevelhebber eener afdeeling van tienduizend man,
die dagelijks exerceren moeten. Kui-Hoa-Tscheu is eigenlijk slechts
eene groote cazeme, en de Soldaten dezer nieuwstad van Ku-Ku-
Hote zijn Mandschu; wie zulks echter niet wist en hen alleen
hoorde spreken, zou het nooit vermoeden, daar er bijna geen en-
kele onder hen is , die de taal van zijn moederland verstaat. De
Mandschu zijn nu reeds tweehonderd jaren heeren van het wijde
chinesche rijk, en men mag wel zeggen, dat zij even lang hun
best gedaan hebben, om zieh te gronde te rigten. Alles aan hen
is chineesch geworden: zeden, spraak, ja hun land zelfs, en wij
durven gerust beweren, dat de nationaliteit der Mandschu reeds
ten volle vernietigd is. Om deze eigenaardige tegenrevolutie te
begrijpen, om te weten, hoe de Chinezen hunne onderdrukkers met
zieh als ’t wäre vereenzelvigd en op hunne beurt Mandschurie over-
heerscht hebben, moet men de omstandigheden in hare bijzonder-
heden en in hären zamenhang in het oog vatten.
Toen in China de dynastie der Ming heerschte (1368 tot 1644)
Melden de oorlogen op , welke de bijzondere stammen der oostelijke
Tartaren of Mandschu langen tijd tegen elkaar gevoerd hadden.
Zij kozen een gemeenschappelijk opperhoofd en grondden zoo een
koningrijk. Eendragt maakte daar, als overal, magt; en deze
noordelijke Tartaren boezemden thans het cMnesche hof bezorgdheid
in. In het jaar 1618 voelde de Mandschukoning zieh reeds zoo
sterk, dat hij bij den chineschen keizer zeven b e z w a r e n inle-
verde, waarvoor hij wraak had te nemen. Zijn stout manifest ein-
digde met de woorden: „Om deze zeven grieven weg te nemen,
zal ik den regerenden stam der Ming onder het juk brengen.
Weldra was het chinesche rijk door vele binnenlandsche scheurin-
c e n , onlusten en opstanden aan den rand des verderfs gebragt;
het opperhoofd der rebellen belegerde Peking en nam dat in. De
keizer gaf alles verloren en knoopte zieh aan een boom in den
keizerlijken tuin op. Yooraf schreef hij met zijn eigen bloed de
woorden: „Daar het rijk te gronde g a a t, moet ook de vorst sterven.”
Thans riep U-San-Kue'i, generaal der chinesche troepen,de
Mandschu op, ten einde met behulp van deze bondgenooten de
rebellen te bedwingen. Zij werden verslagen; de cMnesche veld-
heer vervolgde hen in het zuiden, terwijl in het noorden de Mandschu
vorst bevel voerde. Hij kwam naar Peking, vond den troon
ledig en nam er zonder omstandigheden bezit van.
Yoordat dit alles gebeurde, was den Mandschu streng ver-
boden, naar China te komen; zij mogten niet over den grooten
muur, die vooral onder de Mingdynastie zeer scherp en zorgvuldig
bewaakt werd. Daarentegen mögt ook geen Chinees Mandschurie
betreden. Na die verovering was er echter geene grensscheiding tus-
schen de beide volken meer; de overtrede uit het eene land in het
andere was vrij, en van toen af stortten de Chinezen uit de pro