Ula. De grenzen van Mongolie laten zieh niet zoo naauwkeuri«-
omschrijven; in het algemeen kan men nogtans met juistkeid zeg-
gen, dat deze groote landstreek tusschen 75° en 118° 0 . L. van
Parijs en tusschen 35° en 50° N. B. ligt. De benamingen Groot
en Klein Bucharije, Kalmukkenland, Groot en Klein Thibet komen
ons geheel denkbeeidig voor.
Niet al de volken binnen de opgegeven grenzen zijn Mongolen,
en op vele past deze benaming slechts onder zekere bepalin-
gen. In het noordwesten vermengen zieh de Mongolen veelvuldig
met de Muzelmannen, die tot eenen geheel anderen grondstam be-
hooren, en in het zuiden met de Si-fan of Oostthibetanen. Bij de
beoordeeling en classificatie der verschillende volken moet men
steeds hunne ta al, gebruiken, religie, dragt en bovenal den naam,
dien zij zieh zelven geven, in aanmerking nemen.
Het talrijkste Mongolenvolk zijn de Kh a l k h a s , die het gan-
sche noorden der wijde landstreek in bezit hebben. In beroemd-
heid en welvaart munten zij boven alle anderen uit. Hun gebied
strekt zieh van west naar oost vijfhonderd uren ver uit en heeft
van het noorden naar het zuiden eene uitgestrektheid van tweehon-
derd uren. Het is verdeeld in vier groote provincien, die ieder
onder een bijzonderen regent staan. Die vier provincien zijn we-
derom verdeeld in vierentachtig banieren, in het chineesch Jcy, in
het mongoolsch boschkhon genaamd. Aan het hoofd dier banieren
staan vorsten van verschillenden rang. De eigenlijke beheerscher
der gezamenlijke Khalkhas is de guison-tamba, over wien wij in
het vervolg van dit werk nader spreken zullen; hij is een opper-
lama, de levende Buddha van alle Khalkhas-Mongolen, die er eene
eer in stellen, „schoberen van den heilige van Kuren” te heeten.
De z u i d e l i j k e M o n g o l e n hebben geene gemeenschappe-
lijke benaming; zij worden veeleer naar de afzonderlijke vorstendom-
men onderscheiden. Zoo zegt men b. v.: Mongolen van Suniot,
Geschekten enz. Het zuidelijk Mongolie omvat vijfentwintig vor-
stendommen, die vervolgens, gelijk die der Khalkhas, weder in
verschillende boschkhon of banieren verdeeld zijn. De aanzienlijk-
sten zijn de Ortus, de beide Tumets, de beide Suniots, Tschakar,
Karatsin, Ungniot, Geschekten, Bärin, Nayman en het land der
Oeloten. Deze zuidelijke Mongolen, die in de nabuurschap van
den grooten muur wonen, hebben veel van de Chinezen overgeno-
men, waardoor hunne oude levenswijze eene aanmerkelijke veran-
dering heeft ondergaan. Zij kleeden zieh met meer zorg, dan
hunne noordelijke stamgenooten, en hebben zieh vrij wat van de
chinesche verfijning en hoofschheid toegeeigend.
In het zuidwesten vinden wij de Mo n g o l e n v a n Ku -Ku -
No o r , d. i. van het blaauwe meer, dat de Chinezen Tsing-hai
noemen. Op onze landkaarten wordt hun gebied veel te groot op-
o-eo-even; in werkelijkheid omvat het slechts het rondom dat meer
o-elegen land. Deze stammen zijn reeds hier en daar met Si-fans
vermengd, die niet veilig ln hun eigen land blijven kunnen, dat
van tijd tot tijd door magtige en talrijke rooversbenden wordt af-
o-eloopen. In het westen van Ku-Ku-Noor stroomt de Tsa'idam,
waaraan de talrijke stammen der Tsa’idam-Mongolen hunne tenten
opslaan; men mag hen niet met die van Ku-ku-noor verwarren.
Ook in het binnenste van Thibet treft men mongoolsche volksstammen
aan, met wie wij in het vervolg kennis zullen maken.
De T o r g o t - T a r t a r e n woonden voormaals in de streek
van Karakorum, dat in Dschingiskhans tijd hoofdstad des rijks
was; tegenwoordig houden zij zieh in de noordwestelijke streek op.
In het jaar 1672 brak de gansche stam zijne tenten af, rukte naar
het westen op en koos de steppen tusschen Wolga en Don tot ver-
blijf. De Torgotvorsten onderwierpen zieh wel aan de russische
heerschappij, doch voelden zieh daardoor gedrukt; zij trokken in
1770 onder hun opperhoofd Obuscha weder naar het oosten; verbeten
het russische gebied en maakten aan de rivier Ili halt. De
chinesche regering droeg kennis van deze landverhuizing, nam de
aankomelingen onder hare bescherming en wees hun woonsteden
aan de Ib aan. Tegenwoordig is het vorstendom Ili voor China
eene soort van Botanybaai, waarheen de regering misdadigers doet
overbrengen. Deze hebben eene ongeloofelijk moeijelijke reis door
de woestijnen en over gletschers (mussur); doch westebjk van deze
is het land vruchtbaar en het climaat zacht. De verbannenen hebben
veel van de chinesche " cultuur, inzonderheid van den akker-
bouw, daar ingevoerd, terwijl de Mongolen ook in dat land her-
ders zijn gehleven. Wij zijn met lama’s uit het land der Torgots
in veelvuldige aanraking gekomen; in taal, zeden en dragt onderscheiden
zij zieh volstrekt niet van andere Mongolen. Zij gewaag-
den zeer dikwijls van de Oros (Bussen) en men zag wel, dat zij
hoegenaamd niet geneigd waren, om onder dezer heerschappij terug
te keeren. De kameelen der Torgots zijn uitstekend fraai en veel
kloeker en sterker, dan men ze in andere deelen van Mongobe
aantreft. In het Torgotland aan de Ib wonen vele verbannen