32
Nog altijd waren wij op de hoogvlakte van het goede gebergte.
Na eenigen tijd bereikten wij den grooten oho, voor welken de
Tartaren gebeden tot den grooten geest van het gebergte rigten.
Dit monument bestaat eenvoudig uit eene ontzettende menigte
steenen, die zonder eenige orde op en door elkaar liggen. Voor
dezen hoop steenen heeft men eene groote vaas van graniet ge-
plaatst, waarin reukwerk gebrand wordt. Op den top ontdekt
men verschillende dorre takken, die de een of ander geloovige
tusschen de steenen gestoken heeft; in de takken hangen beende-
ren en papieren strooken met mongoolsche of thibetaansche zin-
spreuken. Alle geloovigen werpen zieh voor den obo neder en
steken wierook aan; sommigen werpen ook geld op dezen steen-
hoop. Ook de Chinezen, die dezen weg längs komen, houden stil,
maken eenige kniebuigingen en eigenen zieh dan de giften toe,
welke de onnoozele Mongolen ten öfter gebragt hebben.
Dergelijke kunstelooze monumenten vindt men in alle landen
van Tartarije, vooral op de toppen der bergen, en de Mongolen
ondernemen dikwijls bedevaarten naar zulke obo’s , die aan de hooge
plaatsen herinneren, waar de Joden, trots alle waarschuwingen der
profeten, hunne offers bragten.
Tegen den middag kwamen wij op een punt, waar de hoogvlakte
begon te dalen; weldra werd de helling steiler en bragt ons
in een diep dal, waar eenige herders woonden. Echter hielden wij
ons bij hen niet op, maar sloegen onze tent op aan den rand van een
kleinen vijver. Wij bevonden ons nu in het koningrijk Geschekten.
Dit is een met heuvels doorsneden, door vele beken bewaterd
land, met goede weideplaatsen en dat tevens overvloedig brandhout
heeft. Sedert de Chinezen naar Geschekten kwamen en het tot
eene colonie van misdadigers van allerlei aard maakten, zijn de
roovers hier nogtans eene wäre landplaag geworden. Wanneer men
zegt, dat iemand uit Geschekten is , zoo beteekent dat tegenwoor-
dig zoo veel a ls: hij is een man zonder trouw of geloof, hij deinst
voor geene misdaad, niet eens voor moord terug. Waar in Geschekten
de ploeg gewerkt heeft, heeft het land een treurig aan-
zien bekomen en is dor en zandig geworden. Men verbouwt er
slechts haver, en havermeel is de hoofdkost der bewoners. In het
gansche land vindt men slechts eene enkele hoofdplaats, welke de
Mongolen Altan-Some of den gouden tempel noemen. Het was
oorspronkelijk een groot klooster, waarin bij de tweehonderd lama’s
woonden; doch allengs zetten zieh hier Chinezen neder, om met
K e Tartaren handel te drijven. Toen wij in 1843 deze plaats be-
■zochten, was zij reeds weder tot eene niet onbelangrijke stad aan-
Kegroeid. Van Altan-Some leidt een groote weg naar het noorden
Jd o o r het land der Khalkhas-Mongolen, over de rivier Kerulan
KKerlon) en de King-ganbergen tot naar Nertschinsk in russisch
■Siberie.
Arsalan begon luid te blaffen, toen de zon op het punt was
■van onder te gaan en wij in de tent onze thee kookten; een vreem-
Bdeling naderde en wij hoorden den hoefslag van een paard. Kort
Bdaarna stapte een ruiter af, een Tartaar. Hij begroette ons met
■het woord „Mendu/ ” en legde zijne gevouwen handen op het voor-
Bhoofd. Wij boden hem een kop thee aan, hij bond zijn paard aan
■eene tentprik en nam bij het vuur plaats. Hij begon het gesprek
■op de volgende wijze:
„Mijne heeren lama’s, onder welk gedeelte des hemels zijt gij
•geboren ? ”
„Wij zijn onder den westelijken hemel geboren. En waar is
■uwe geboorteplaats ? ”
„Mijne arme jurte staat in het noorden, daar achter in dat
■groote dal, dat aan onze regier hand ligt.”
„Uw land Geschekten is een fraai land.” Daarop schudde de
■Mongool het hoofd en zweeg. Na een poosje vervolgden wij:
M,Broeder, er is nog zeer veel grasland in het koningrijk Geschek-
■ ten ; wäre het niet wel gedaan, de weiden in akkerland te her-
■scheppen ? Wat hebt gij van dien onbebouwden grond ? Zouden
■rijke graanoogsten u niet voordeeliger zijn dan gras ? ”
Hierop antwoordde hij, blijkbaar uit volle overtuiging: „De
[Mongolen zijn eens voor al geschapen, om onder tenten te wonen
len veekudden te weiden. Zoo lang dat oude gebruik in ons ko-
Iningrijk Geschekten gold, hadden wij het goed en waren rijk.
Jäinds echter de Mongolen huizen gebouwd hebben en den akker
Bploegen, zijn zij arm geworden. De Kitat (Chinezen) zijn in het
Bland Igekomen en alles, kudden, grond en huizen, gaat in hunne jhanden over. Enkele weideplaatsen zijn ons nog gebleven, en
paarop leven nog eenige Mongolen, die de eilende niet dwong,
paar verre streken te trekken.”
„Maar waarom hebt gij dan de Chinezen in het land laten
■komen, als gij daar zoo tegen hebt en zij u zooveel schade ver-
Boorzaken ? ”
„Daar zegt gij een waar woord. Maar, mijne heeren lama’s ,
3