slechts vier bloempjes Ische ptsche; een scha-kan heeft vijf en een
kayan drie bloempjes. Tot grooter uitgaven heeft men staven zil-
ver, die op eene romeinsche weegschaal volgens het decimale stel-
sel worden afgewogen. Men telt gewoonlijk naar den rozekrans.
De kooplieden bedienen zieh nogtans meer van den chineschen suan
pan, terwijl de geleerden van onze zoogenaamde arabische cijfers
gebruik maken, die echter in Thibet zeer oud zijn. "Wij hebben
verscheiden geschreven lamaboeken gezien, die prenten en astronomische
figuren bevatten, deze laatste met arabische cijfers, waar-
mede ook de bladzijden gepagineerd waren. Enkele cijferteekens
wijken van de onze een weinigje af, vooral de 5 , welke de Thi-
betanen omgekeerd schrijven: S.
Thibet is een der rijkste en tegelijk ärmste landen der wereld,
rijk aan goud en zilver, maar arm aan alles, wat bij ons het le-
ven gemakkelijk en aangenaam maakt. Het goud en zilver, dat
door het volk ingezameld wordt, vloeit in de handen der rijken en
vooral in die der kloosters. Dit zijn de groote vergaarbakken,
waar al de rijkdommen der groote middenaziatische landen uit dui-
zende kanalen zamenstroomen. De lama’s trekken het grootste ge- O D
deelte van het voorhandene geld in vrijwillige gaven der geloovigen
naar zieh toe en woekeren daar op zulk eene ergerlijke manier
mede, dat zelfs de Chinezen, die anders ook erge Selten en afzet-
ters zijn, er schände van spreken. ledere offergave aan de gees-
telijkheid is eene haak, waarmede de gansche beurs wordt nage-
trokken. Zoo hoopt zieh het geld in de koffers der bevoorregte
klassen o p ; het volk kan de noodzakelijkste levensbehoeften slechts
tegen zeer hooge prijzen bekomen, en hiernit is dan ook ligt te
verklären, hoe in Thibet zoo vele lieden aan de eilende zijn prijs
gegeven. Te Lha Ssa is het getal bedelaars zeer groot; zij gaan
van deur tot deur , om eene handvol tsamba op te halen. De
wijze, waarop zij die vragen, is , dat zij de gesloten hand uitstrek-
ken en daarbij den duim in de hoogte steken. Het verheugt ons,
te kunnen zeggen, dat de Thibetanen in het algemeen zeer goed-
hartig en mededeelzaam zijn en slechts zelden een arme ongeholpen
wegzenden.
Onder de buitenlanders, die de bevolking van Lha Ssa helpen
uitmaken, zijn de Pebün de talrijksten; ’t zijn Indiers, die uit
Butan aan gene zijde van den Himalaya komen, kleine, krachtig
gebouwde en zeer vlugge en levendige menschen. Hun gezigt is
ronder, dan dat der Thibetanen; hunne huidskleur zeer donker,
en hun klein, zwart oog heeft eene schrandere, listige uitdrukking.
Op het voorhoofd hebben zij een vlekje van hoogroode kleur, dat
zij iederen morgen met nieuwe verf aanstrijken. Zij dragen steeds
een rok van violetkleurigen pu lu en eene kleine vilten muts van
donkerder blaauwe kleur; zoo vaak een Pebun uitgaat, slaat hij
dan nog eene roode sjerp tweemaal om den hals en laat de beide
tippen achter over de schouders neerhangen. De Pebun zijn de
eenige arbeiders in metaal in geheel Lha Ssa; alleen in de door
hen bewoonde stadswijk vindt men smeden, ketellappers, lood- en
tinnegieters, goudsmeden, juweliers, mechanici en zelfs artsen en
artsenijmengers. De woningen liggen ongeveer half onder den grond,
hebben een smallen, lagen ingang en men heeft er verscheiden
trappen af te klimmen. Op alle huisdeuren is eene soort van wa-
pen geschilderd, dat een rooden kogel en daarboven eene witte
halvemaan voorstelt. Wij hebben tot onzen spijt verzuimd te vragen
, wat die zon en maan hier beteekenen moesten. Men vindt
onder de Pebun zeer bekwame arbeiders in metaal; zij vervaardi-
gen gouden en zilveren vaatwerk voor de kloosters en zulke kos-
telijke sieraden, dat ook de beste europesche werkman zieh daar-
over niet zou behoeven te schämen. Zij leveren verder voor de
tempels de prächtig vergulde dakbekleedsels, die alle wind en weer
met zoo goed gevolg trotseren en hun glans en luister verwonder-
lijk lang behouden. Ook zijn zij uitstekende verwers; hunne kleu-
ren zijn levendig en zoo duurzaam, dat het goed wel slijt, maar
de kleur daarom toch stand houdt. Zij mögen echter alleen pu lu
verwen, want alle uit vreemde landen ingevoerde lakens en stoffen
moeten gedragen worden, zoo als zij zijn; de regering ziet scherp
toe, dat de Pebun daaraan niets veränderen. Waarschijnlijk wil
zij daardoor het vertier van te Lha Ssa gefabriceerde stoffen begünstigen.
De Pebun lagchen en schertsen gaarne, gelijk trouwens
over ’t geheel hun karakter iets kinderlijks en joviaals heeft; ook
onder hun werk hoort men hen voortdurend zingen. Zij belijden het
indische Buddhismus, maar betoonen toch grooten eerbied voor de
lama'ische gebruiken en plegtigheden. Alhoewel zij de hervormin-
gen van Tsong Kaba niet hebben aangenomen, werpen toch ook
zij zieh op hooge feestdagen aan den voet van den Buddha La
neder en brengen alzoo den tale lama hunne hulde toe.
Een zeer opmerkelijk bestanddeel van de inwoners vonden wij
in de Katschi, d. i. de uit Kaschmir afkomstige Muzelmannen.
Men onderscheidt deze gemakkelijk van de volken, die niet tot een