hoorde, en hielden tegen den avond in eene daldiepte rust. Deze
acheen tijdelijk drnk bewoond te zijn, want wij waren naauwelijks
afgestegen, of wij zagen ons door vele Tartaren omringd, die ons
behnlpzaam de hand leenden. Zij hielpen bij het afladen der pak- I
ken, bij het opslaan van de tent en noodden ons, bij hen thee te I
drinken. Dat wezen wij voor heden van de hand, wijl het reeds I
laat was, doch den volgenden morgen legden wij ons tegenbezoek I
af. De uitnoodigingen toch waren zoo vriendelijk en dringend, I
dat wij besloten, een dag bij deze goede menschen door te bren- I
gen; buitendien hadden wij veel te lappen en te hersteilen, en I
plaats en weder waren zoo günstig, als wij slechts wenschen kon- I
den. Al den tijd, die ons van deze kleine drukten en het lezen I
van ons brevier overbleef, besteedden wij tot bezoeken in de ten- I
ten der Mongolen. Terwijl Samdadschiemba ons linnen huis be- I
waakte, gingen wij bij onze vrienden rond. Daarbij moesten wij I
wel oppassen, dat onze beenen geen schade leden, want groote I
honden in menigte schoten blaffend op ons toe. l e n stok was I
nogtans voldoende, om hen af te weren. Dezen beschermer moes- I
ten wij evenwel bij de denr afleggen, wat een doorgaande regel I
van beleefdheid is , want wie met stok of zweep in eene tent ver-
scheen, zou der gansche familie eene grove beleediging toevoegen.
Dat wäre immers even veel, als dat hij tot haar zeide: Dij zijt
honden en verdient tuchtiging.
Wie de Mongolen bezoekt, gedraagt zieh eenvoudig en vrij-
moedig; van de vele lästige omstandigheden en beleefdheidscere-
monies der Chinezen is bij hen geen spoor voorhanden. Men treedt
in de tent en wenscht allen aanwezenden geluk en heil, waartoe
men zieh van de woorden amor of mendu bedient. Hierop plaatst
men zieh regts van den familievader, die altijd regt tegenover den
ingang is gezeten. Deze haalt nu dadelijk zijne kleine doos uit
den gordel en biedt u een snuifje aan, waarbij men eenige be-
leefde woorden wisselt. Men vraagt b. v. of de weide goed is,
de kudden gezond zijn, of alles in ’t rond rüstig is en zoo meer,
alles op ernstigen, deftigen toon. Dan komt de vrouw van den
huize en reikt den vreemdeling zwijgend de hand. Hierop haalt
men het houten napje, dat de Mongool altijd bij zieh draagt, uit
zijn borstzak en geeft het aan de vrouw over. Deze brengt het
spoedig met melk en thee gevuld terug. In welgestelde familien
zet men den gasten ook een tafeltje voor met boter, haveimeel,
geroosterde gierst en sneden kaas, ieder ding afzonderlijk in een
verlakt kistje. Daarvau kiest men naar welgevallen en werpt het
in de thee. Wie echter zijne gasten eens bijzonder onthalen wil,
zet eene met mongoolschen wijn gevulde kruik van gebakken leem
bij den haard in de heete asch. Deze „wijn” bestaat uit wei, die
men een weinig aan het gisten brengt en vervolgens, schoon zeer
gebrekkig, destilleert. Men moet een landskind zijn, om in zulk
een brouwsel smaak te vinden; het is walgelijk flaauw en heeft
eene onuitstaanbare lucht.
De tent van den Mongool heeft van den grond tot op onge-
veer halve manshoogte een rondachtigen vorm. Op dezen acht tot
|tie n voet in doorsnede metenden cylinder verheft zieh een stompe
Ikegel. Het geraamte voor deze tent bestaat in het benedendeel
¡uit een traliewerk van over elkaar gekruiste stangen, die zieh als
[een net laten verwijden en vernaauwen. Van den kegelvormigen
iomtrek steken stangen in de hoogte, die boven omtrent even zoo
zamenloopen, als de baieinen eener parapluie. Dit geraamte wordt
¡met grof linnen, soms wel in dubbele laag, overspannen. De deur
lis eng en laag, maar heeft toch twee vleugels; een vrij hooge
dwarsbalk dient tot drempel; wie in de tent treedt, moet gelijk-
[tijdig den voet opligten en het hoofd bukken. Boven in den ke-
jgel is ook eene opening aangebragt, waardoor de rook aftrekt en
[die men door middel van een stuk vilt naar welgevallen sluiten
K a n .
Het binnenste der tent is in twee afdeelingen gesplitst. De
feijde links van den ingang is voor de mannen bestemd en daar
jworden ook vreemdelingen ontvangen; een man, die zieh naar de
Bregter zijde begaf, zou zieh aan grove onbetamelijkheid schuldig
^■naken. Deze regter zijde toch behoort uitsluitend aan de vrouwen
|e n daar ligt en staat alle tentgereedschap, als b. v. een groot vat
van gebakken leem, waarin water bewaard wordt, en uitgeholde
Ü^poomstammen van verschillende grootte en dikte, die tot emmers
en kuipen dienen, om er melk en wat daaruit bereid wordt in te
bergen. Midden in de tent staat een groote drievoet en daarop
SRen groote ijzeren ketel, dien men afnemen k an ; hij heeft het fat-
Msoen van eene klok. Achter den haard en tegenover de deur vindt
j®nen eene kanapee, ’t kostelijkste meubel, dat ons in het land der
■Mongolen voorkwam, met aan weerskanten leuningen, met verguld ,
H nie t onsierlijk bewerkt koper versierd. Een soortgelijk klein bed
Äheeft men, voor zoo ver wij weten, in elke te n t; het schijnt als
■mmisbaar huisraad beschouwd te worden. Wat ons echter vreemd