vallen, wijl haar eertijds belangrijke Handel grootendeels naar Tang
keu eül verplaatst is. Deze kleine stad ligt aan de rivier Keu ho,
op de grens tusschen Kan Su en het gebied der Mongolen van
Ku-Ku-Noor.
Te Si ning fu neemt men in den regel geen buitenlanders, als
Mongolen, Thibetanen enz., in de herbergen op; zij vinden huis-
vesting in de sie kia of rusthuizen, waar daarentegen geen andere
reizenden worden toegelaten. Wij werden in zulk een rusthuis zeer
goed opgenomen; woning, voeding en bediening worden kosteloos
verstrekt; want wijl de meeste reizenden Handel drijven, neemt de
waard een zoo en zooveelste van a l, wat gekocht of verkocht wordt.
Wie een rusthuis houden wil, moet daartoe van het bestuur eene
uitdrukkelijke vergunning hebben en jaarlijks eene geevenredigde
som daarvoor betalen. Aan ons had de hospes niets verdiend; doch
wij gaven hem, wat wij in eene andere herberg hadden moeten
betalen.
Hierop overschreden wij wederom tweemaal den grooten muur
en kwamen te Tang keu eül. Het was in de maand Januarij en
wij waren thans reeds vier maanden onderweg. De stad is klein,
maar zeer levendig en vol druk handelsverkeer. Men vindt er lie-
den uit het oostelijke Thibet, Hug mao eül of Langharigen, Oelo-
ten , Kolo’s , Chinezen, Mongolen van Ku-Ku-Noor en Mohamedanen.
Allen dragen wapens, en gewelddadige botsingen en bloedige scher-
mutselingen behooren er geenszins tot de zeldzaamheden.
TW A A L F D E H O O F D S T U K .
De weg naar Thibet. — Eene haravaan van Khalkhae-Mongolen. —>
De zoon van den koning van KvrKu-Noor. —■ Sandara de baar-
dige. ■—• Thibetaamche taahtudien. — Kuddenroof. — Groot tu-
mult in Tang heu eül. — De Langharigen en de Muzelman-
nen. — Feestelijkheden op niemojaar. — Onze tent in het pancL
huis. — Het lamalclooster Kunbum en zijne bewoners. — Het
bloemenfeest.
I n de kleine stad Tang keu eül is het getal rusthuizen
ongemeen groot, wijl bij het drukke handelsverkeer de toevloed
van vreemden zeer sterk is. Wij namen onzen intrek bij een Mu-
zelman, wien wij vooraf zeiden, dat wij geen zaken deden, zoodat
hij aan ons niets verdienen kon. Daarom bedongen wij prijzen,
gelijk wij die in andere herbergen betaalden. Dat was dus be-
paald, maar thans was de vraag, wat wij verder moesten. Tot
Tang keu eül waren wij op een duidelijk voorgeteekenden weg
vrij schielijk voortgekomen; maar hoe nu verder naar Lha Ssa, de
hoofdstad van Thibet, te geräken? De zwarigheden, waarop wij
bedacht moesten zijn, schenen onoverwinnelijk. Tang keu eül was
voor ons zoo veel als de zuilen van Hercules, buiten welke wij
niet hopen konden te komen; evenwel lieten wij ons nog niet ge-
heel ontmoedigen. Wij vernamen, dat genoegzaam ieder jaar ka-
ravanen uit de stad naar het binnenste van Thibet trokken, en
wat anderen waagden kon dus ook voor ons niet zoo geheel on-
mogelijk zijn. Zendelingen wilden toch in het belang van hun ge-
loof niet minder moed betoonen, dan kooplieden, die enkel reizen
om winst te behalen. De vraag was nog slechts, wanneer wij tot de
onderneming konden overgaan. Intusschen wonnen wij zoo veel
mogelijk naauwkeurige berigten aangaande den weg in, die trou-
14