vingers; ik hoor haar daar jammeren en weeklagen, en dat doet
mij in het hart zeer.” De schakdscha had inderdaad eene luis ge-
vangen en, tegen de leer der zielsverhuizing aan, gedood. Thans
wist hij niet, wat hij antwoorden zou, viel voor Tsong Kaba neder
en erkende diens meerderheid. Sedert ontmoetten de hervormingen
geen tegenstand meer, werden in Thibet aangenomen en vonden
van lieverlede ook in geheel Mongolie ingang. In het jaar 1409
stichtte Tsong Kaba het beroemde klooster Kaldan, dat drie uren
gaans van Lha Ssa verwijderd ligt, en thans bij de achtduizend
lama’s telt. In het jaar 1419 verliet de ziel van Tsong Kaba,
die Buddha geworden was, de aarde en keerde in het hemelsche
rijk, in den hemel der verrukkingen, terug. Zijn ligchaam echter
rust in het klooster Kaldan; de monnikken zeggen, dat het zijne
volle frischheid bewaard heeft en als door een wonder geheel los
boven den grond zweeft, zonder dien ooit aan te raken. Menigmaal
houdt het toespraken tot zulke lama’s , die vorderingen op den
weg der volmaking hebben gemaakt, doch is dan slechts voor deze
verstaanbaar; alle anderen hooren niets.
Behalve de hervormingen in de liturgie gaf Tsong Kaba ook
eene nieuwe bewerking van het door schakdscha Muni vervaardigde
handboek van de buddhistische leer. Zijn belangrijkste' werk heeft
tot titel: Larn Rim Tsien B o , d. i. „De trapswijze tot volkomen-
heid leidende weg.”
De nieuwigheden, welke Tsong Kaba invoerde, vertoonen veel
overeenstemmends met het Catholicismus. De Buddhisten hebben
den kromstaf, de bisschopsmuts, het misgewaad, den kuormantel,
twee koren met beurtgezang, psalmodien, duivelsuitdrijving, het
wierooksvat met vijf kettingen, dat men naar verkiezing kan ope-
nen en sluiten, zegeningen, waarbij de lama zijne regier hand op
het hoofd der geloovigen legt; verder hebben zij den rozekrans,
den ongehuwden Staat der geestelijken, geestelijke oefeningen in de
afzondering, heiligenvereering, vasten, processien, litanien en wij-
water. Of dat alles van christelijken oorsprong is , daarvan hebben
de beide fransche zendelingen Huc en Gäbet in het land zelf
geenerlei stellig bewijs gevonden. Zij houden nogtans christelijke
invloeden voor waarschijnlijk en redeneren op de volgende wijze.
Ten tijde der mongoolsche heerschappij, in de veertiende eeuw,
kwamen vele Europeers naar Hoogazie, en de tartaarsche verove-
raars zonden gezantschappen naar Borne, Erankrijk en Engeland.
Daar heeft de glans en de luister van den catholischen cultus op
hen een diepen indruk gemaakt, dien zij naar hunne steppen me-
denamen. Ook is bekend, dat om dienzelfden tijd monnikken uit
verschillende oorden reizen door Tartarije ondernamen, om daar
voor het Christendom veld te winnen; welligt zijn sommigen hun-
ner ook naar Thibet, tot de Si fan en tot de Mongolen aan den
Ku-Ku-Noor gekomen. Juan de Montecorvino, aartsbisschop van
Peking, had vele mongoolsche geestelijken tot het koorgezang en
het psalmzingen opgeleid en met de roomsche kerkgebruiken bekend
gemaakt. Tsong Kaba nu leefde in denzelfden tijd , toen het
Christendom naar Middenazie kwam; het mag dus niet bevreem-
d en , dat zieh in de hervorming van de Buddhaleer zoo veel over-
eenkomst met het Christendom openbaart. Het schijnt, dat de
legende van Tsong Kaba, die wij op zijne geboorteplaats uit den
mond vau meer dan edn lama vernomen hebben, tot staving van
dit gevoelen strekt. Hij was ongetwijfeld een door geest en deugd
uitstekend mensch; een uit westelijke streken gekomen vreemdeling
m e t e e n l a n g e n n e u s was zijn leermeester, en waarschijnlijk
een Europeer, een zendeling, hoedanig, gelijk gezegd is, in dien
tijd zoo velen Azie doorreisden. Het heeft niets bevreemdends,
dat de lamaische overleveringen de herinnering aan die europesche
wezenstrekkfen in leven hielden. Toen wij te Kunbum waren, hebben
de lama’s niet zelden allerlei opmerkingen over onze gezigten
gemaakt en ronduit gezegd, dat wij uit hetzelfde land waren, waar-
uit de leermeester van Tsong Kaba was gekomen. Dat die laatste
zijne hervormingen zoo gemakkelijk en zoo schielijk doorzette, kan
doen blijken, hoe zeer de oude Buddhadienst toenmaals reeds on-
dermijnd was.
Deze hervorming heeft zieh tot alle landen tusschen den Himalaya,
de russische grens en den chineschen muur uitgestrekt en
tot in enkele provincien van het Hemelsche Kijk verbreid, met
name in Kan Su, Schan Si, Pe tsche li en over gansch Mand-
schurie. De „bonzen” daarentegen zijn bij de oude gebruiken ge-
bleven en hebben zieh slechts in enkele oorden tot eenige weinig
beduidende veranderingen verstaan. Men onderscheidt slechts twee
klassen van lama’s , t. w. de gelen en de graauwen. Gene volgen
den hervormden, deze den ouden cultus. Beide secten leven in
ongestoorde eendragt; bonzen en lama’s beschouwen elkander als
verwanten van eene en dezelfde familie.
Het land Amdo was vroeger weinig bekend, maar sedert die
hervorming van de Buddhaleer is het in de gansche lamaische we