was. Yoordat wij den voet des bergs bereikten, kwamen wij op
eene kleine vlakte, waar de karavaan stilhield. Daar vonden wij
een obo, een buddhistisch monument, op elkaar gehoopte steenen
met vaantjes en beenderen, die met thibetaansche zinspreuken be-
schreven waren. Nevens dien obo stonden eenige zware dennen.
„Nu zijn wij aan den gletscher van den Geestenberg,” sprak L y ;
„nu zullen wij eens lagchen.” Wij keken hem verbaasd aan, maar
hij strekte de hand uit en zeide: „Ziet daar, dat is de gletscher.”
Wij zagen over den rand van het plateau en ontdekten een uit-
gestrekt, eenigzins uitgehold gletscherveld, dat aan weerszijden
door diepe afgronden begrensd was. Het lichtgroen van het ijs
kon men onder het zeer ligte sneeuwdek gemakkelijk onderscheiden.
Wij namen een steen van den obo en wierpen dien op het ijs; wij
hoorden een hollen doffen toon; de steen rolde snel naar beneden
en liet een groene streep achter zieh.
Ons kwam de zaak volstrekt niet belagchelijk voor, en toch
had Ly volmaakt gelijk. Wij maakten ons tot het afdalen gereed.
Ook thans moesten de yaks weer den trein openen; dan volgden de
paarden. Een kloeke os, die den troep zou aanvoeren, ging lang-
zaam tot aan den rand der vlakte; daar strekte hij den hals lang
u it, besnuffelde het ijs, blies heeten adern uit zijne neusgaten, zette
vervolgens met doodverachtenden moed zijne voorpooten op het
ijsveld, en verdween in een oogenblik, als wäre hij door den druk
eener springveer voortgestuwd. De pooten hield hij ver van elkander,
en wel zoo stijf en onbewegelijk, alsof het houten stutten
waren. Beneden aan den gletscher tuimelde hij over den kop,
rigtte zieh met moeite op en draafde over de sneeuw verder. De
paarden waren niet zoo driest en snelberaden als de yaks, doch
men zag wel, dat ook zij in deze zonderlinge manier van reizen
reeds geoefend waren. De menschen moesten zoo goed of kwaad
mogelijk ook wel volgen, doch zij volgens eene andere methode.
Wij gingen voorzigtig op den rand van het ijsveld zitten, zetten
de tegen elkaar geklemde hielen op het ijs, bedienden ons van
den zweepsteel als van een roer, en slierden met de snelheid van
locomotiven naar beneden. Een zeeman zou gezegd hebben, dat
wij zeilden met eene vaart van twaalf knoopen in het uur. Beneden
kreeg ieder zijn paard terug, klom in den zadel en zette de
reis op de gewone wijze voort. Wrij hadden geen steile hellingen
meer; weldra lag de Geestenberg achter ons, e n , na het doortrek-
ken van een door eene met ijs overdekte rivier doorsneden d a l,
•
bereikten wij de rustplaats Lha E i, waar wij wederom met dezelfde
militaire plegtigheid als te Ghiamda ontvangen werden. Yoor ons
had de dheba reeds schikkingen gemaakt; wij betrokken eene chi-
nesche pagode, Kuang ti miao, d .i. tempel van den krijgsgod, ge-
heeten. Kuang ti was een beroemd veldheer in de derde eeuw. Na
vele groote overwinningen te hebben bevochten, werd hij met zijnen
zoon gedood. De Chinezen zeggen, dat hij niet gesneuveld is ,
maar ten hemel opgevaren en daar onder de goden opgenomen.
De thans regerende Mandschudynastie heeft hem tot hären be-
schermgod gekozen en hem vele tempels gebouwd. Hij wordt zit-
tend voorgesteld; naast hem Staat zijn zoon Kuang Ping regt over-
eind; aan de andere zijde heeft hij zijn stalmeester, wiens gezigt
donkerbruin is.
Yan Lha Ssa tot Lha Ei rekent men 1010 li of over de hon-
derd uren gaans. Wij hadden dien afstand in vijftien dagen af-
gelegd. Thans rustten wij in het dorp Lha Ei uit. Deze groote
plaats ligt in eene tusschen onvruchtbare steile bergen besloten
kloof; van akkerbouw is geen spoor voorhanden, en het meel komt
uit Tsing ku. Genoegzaam alle inwoners zijn herders; zij bezitten
kudden van schapen en yaks, maar vooral geiten, uit wier fijn
krachtig haar uitstekende pu lu en andere stoffen vervaardigd worden
, die de kaschmiren sjaals op zijde streven. De Thibetanen
van Lha Ei zijn op verre na niet zoo beschaafd als die van Lha
Ssa; in de uitdrukking van hun gelaat ligt iets hards en wilds;
hun uitzien is morsig, en hunne woningen bestaan uit ruw opge-
stapelde steenen; die door middel van leem aan elkaar gehecht zijn.
Boven de stad ligt op eene berghelling een ruim klooster met een
fraaijen tempel. De hampo is tegelijk geestelijk opperhoofd en met
het burgerlijk bestuur in het gansche district belast. Er zijn in
Lha Ei veel lama’s , meest leegloopers, die een ellendig leven leiden.
Wij zagen hen in de straten bij troepen liggen, om de zon-
nestralen op te vangen en zieh te verwarmen; eenige gele of roode
lompen waren al hunne kleeding en zij maakten eene jammerlijke
vertooning. De chinesche regering onderhoudt in Lha Bi een wel-
voorzien proviandhuis, aan ’t hoofd waarvan een mandarijn uit de
geleerdenklasse met den titel van leang ia i, d. i. verpleger, leveran-
cier, staat. Hij heeft den witten kristallen knoop en moet aan de
verschiffende längs den reisweg gestationeerde Wachtposten de soldij
uitbetalen. Yan Lha Ssa tot aan de chinesche grens vindt men
zes dergelijke, van levensmiddelen voorziene voorraadshuizen. Het