Z E V E N T IE N D E H O O F D S T U K .
Spionnen van de policie. — Wij verschijnen voor den regent en warden
door Hi Schan verhoord. — Hen nacht in gevangenschap. —
Vertrouwelijkheid van den gouvemeur der KatscJiis. — Huiszoe-
king en onderzoeh naar landkaarten. — Wij wonen in een huis
van den regent en prediken het Hvangelie. — Hen microscoop. —
Gesprekken met Hi Schan. —• S e t Buddhismus. — He pokken. ——
Begrafenissen.
M e t de policie hadden wij niets meer te doen, en wij maak-
ten thans kennis met lama’s, om onze werkzaamheid als zendelin-
gen te beginnen. Toen wij eens met een zeer geleerden geestelijke
in onze eigen kamer in gesprek waren, kregen wij geheel onver-
wachts bezoek van een zeer fatsoenlijk gekleed Chinees, een koop-
man naar zijn zeggen; hij wilde, verklaarde hij, van de goederen
koopen, die wij hadden meegebragt. Wij antwoordden, niets dan
een paar oude reiszadels te verkoopen te hebben. „Dat treft goed;
juist zulke zadels kan ik gebruiken,” zeide hij, doorsnuffelde daarbij
al ons goed, vroeg veel naar ons vaderland en wilde weten, welke
plaatsen wij op den weg naar Lha Ssa al bezocht hadden. Kort
daarna kwam een tweede, vervolgens een derde Chinees, en ein-
delijk versehenen twee lama’s met zijden sjerpen. Allen gaven
voor, iets te willen koopen, doorzochten alle hoeken en overstelp-
ten ons met vragen. Ten laatste trokken zij af, maar zeiden, nog
wel eens weder te zullen komen. Dit bezoek gaf ons stof tot denken,
«fönt het gansche gedrag dier menschen kwam ons verdacht
voor; zij handelden zonder twijfel volgens onderlinge afspraak, en
dat koopen van zadels was slechts een voorwendsel. Voor ’t ove-
rige maakten wij ons niet zeer ongerust en gingen aan tafel, waar
Samdadschiemba ons een door hem gekookt stuk yakvleesch opdroeg.
Juist waren wij aan het dessert, d. i. wij dronken onze napjes met
thee u it, toen die beide lama’s met de zijden sjerpen, de voorge-
wende kooplieden, terugkwamen en ons berigtten, dat de regent
ons spreken wilde. Spotachtig vroegen wij, of de regent misschien
ook zadels koopen wou; doch zij geboden ons, op te staan en hen
te volgen. Nu was het blijkbaar, dat de overheid zieh met ons
bemoeide, schoon nog de vraag bleef, hoedanig hare gezindheid
jegens ons was. Wij trokken onze beste kleederen a an , zetten onze
mutsen van vossebont op en zeiden: „Voorwaarts dan!” — „En
die jonge man hier?” vroegen zij, op Samdadschiemba wijzende.
„Die is onze dienaar en blijft hier, om op ons goed te passen.” —
„Neen, hij moet ook meekomen; de regent wil u alle drie spreken.”
Dus wierp dan ook Samdadschiemba zijn schapenpels om,
zette een zwart kapje op, en wij vertrokken, na eerst een ketting
voor onze deur te hebben gespannen.
Na eene minuut of zes waren wij bij het paleis van den eer-
sten kalon, die den post van regent van Thibet bekleedt, gingen
over een groot binnenplein, waarop alle lama’s en Chinezen bij
het zien van ons druk begonnen te fluisteren en te praten, en
kwamen vervolgens voor eene vergulde deur. Onze geleider ging
een zijgang door en terstond daarna werd de deur geopend. In het
eenvoudig versierde vertrek zat een man met gekruiste beenen op
een groot, met tijgersvel overdekt rustbed; het was de regent. Hij
gaf ons met de regter hand een teeken om nader te komen, en
wij groetten hem door onze mutsen onder den arm te nemen.
Kegts van ons stond eene met rood laken overkleede bank; hij wenkte
ons, daarop plaats te nemen. Intusschen was de vergulde deur
weder toegedaan en buiten ons verder niemand in het vertrek, dan
de regent, vier achter hem staan de lama’s , die eene zeer waardige,
bescheiden houding aannamen, twee Chinezen met eene sluwe boos-
aardige uitdrukking in hun gezigt, en een man, dien wij om zijn
turban, zijn langen baard en zijne deftige houding voor een Mu-
zelman hielden. De regent was een man van om de vijftig ja ren ;
zijn breed, goedhartig, bijzonder blank gelaat had eene koninklijke
majesteit, en zijne zwarte, door lange wimpers overschaduwde oogen
verrieden schranderheid en tevens zachtheid. Hij droeg een gelen,
met hermelijn gevoerden rok en in ’t linker oor een met diamanten
bezetten ring; zijne lange haren, zwart als ebbenhout, waren
boven op het hoofd opgebonden en werden door drie goaden kämmen
vastgehouden. Zijne met paarlen bezette roode muts had bo