derhalve verbazend groot, en de karavanen voeren van deze waar
zeer veel naar Mongolie en het noordelijke China uit. De grove
soorten zijn zeer goedkoop, terwijl daarentegen de fijnste hooge
prijzen opbrengen.
Een zeer belangrijk handelsartikel voor de inwoners van Lha
Ssa zijn de parfumerien, die in China als tsan Mang, d. i. reuk-
werk uit Thibet, bekend zijn. Men vervaardigt dat reukwerk uit
verschillende geurige houtsoorten, die men tot poeder stampt en
met muskus en goudstof vermengt. Dus doende verkrijgt meh een
violetkleurig deeg, waaruit men drie tot vier voet lange, gedraaide
staven ro lt, die in kloosters en woonhuizen voor de afgodsbeelden
als kaarsen gebrand worden. Deze branden zeer langzaam, gaan
niet u it, voordat ze ten volle verteerd zijn, en geven een heerlij-
ken geur. De thibetaansche kooplieden brengen er vele van naar
Peking mee, waar zij duur verkocht worden. In ’t noordelijke
China vervalscht men echter de waar en brengt die als echte tsan
hiang in den handel, schoon zij in vergelijking met de thibetaansche
niets beteekent. — Porselein hebben de Thibetanen niet, maar
wel wezenlijk fraai aardewerk en steengoed. Waar men de meeste zorg
aan besteedt, dat is het reeds zoo honderdmaal door ons vermelde
houten napje, dat ieder, ’tzij op de borst onder het overkleed, ’tzij
in een tot sieraad dienend zakje aan den gordel bij zieh draagt.
’t Wordt gedraaid of gesneden uit de wortels van boomen, die op
de thibetaansche gebergten groeijen. Dit onmisbaar stuk heeft al-
tijd een aardigen, smaakvollen vorm, maar is anders eenvoudig,
zonder eenig versiersel, en wordt met een vernis overdekt, dat
de natuurlijke kleur niet wegneemt, maar het geaderte van het
hout en alle draden en knoestjes duidelijk laat doorschijnen. Van
den tale lama tot den bedelaar eet in geheel Thibet iedereen uit
zulk een napje, waarvan men dure en goedkoope heeft, want de
fraaisten worden wel met honderd oncen zilver betaald, alhoewel
wij met den besten wil niet konden ontdekken, waardoör en waarom
zij zulk eene hooge waarde hadden. De Thibetanen gelooven, dat de
napjes van de beste qualiteit alle vergif onschadelijk maken. De
onze waren versleten; wij wilden andere koopen en gingen in een
winkel, die door eene regt leelijk geverfde vrouw gehouden werd.
Zij liet ons eenige zien, voor elk waarvan zij niet minder dan
vijftig oncen zilver vroeg. Met al onze bezitting hadden wij niet
vier van die dingen kunnen betalen, en dus legden wij ze weg,
namen andere, vroegen: TscMh la , gatse re , d. i. hoeveel het stnk?
en kregen tot antwoord, dat het paar een ons zilver kostte. Yan
die kochten wij.
De pu lu , de tsan hiang en die napjes zijn de drie hoofdfa-
brieaten, welke Thibet levert. Al ’t andere wordt siecht of siechts
middelmatig vervaardigd. Ook de akkerbouw is niet van belang,
wijl het bergachtige land, buitendien door wilde bergwateren door-
sneden, slechts weinig streken aanbiedt, die den arbeid beloonen
zouden. De bebouwing beperkt zieh dus in het algemeen tot de
dalen. Weit en rijst worden niet veel gezaaid; hoofdgraan is de
zwarte gerst, Ising Jeu, waaruit men de tsamba' bereidt, die men
voor alle volksklassen het dagelijksche brood kan noemen. Lha Ssa
is rijk aan schapen, paarden en yaks; ook smakelijke visch en uit-
muntend varkensvleesch komen er ter markt, doch beide laatste
artikelen zijn duur en voor den gemeenen man niet verkrijgbaar,
Over ’t geheel worden de Thibetanen schraal gevoed en gebruiken,
tot zelfs de rijken, doorgaans weinig meer dan thee met boter en
tsamba, welken flaauwen, armoedigen kost men niet zonder be-
vreemding in een napje ziet opscheppen, dat verscheiden honderde
guldens gekost heeft. Vleesch wordt bij het gewone maal niet ge-*
geten; het is eene lekkernij, gelijk bij ons eene taart of pastei,
Bij feestelijke gelegenheden draagt men twee schoteis op , den eenen
met gekookt, den anderen met raauw vleesch; de Thibetanen eten
beide met denzelfden smaak en zonder eenige kruiderij, maar drin-1
ken er een uit gerst gebrouwen drank bij.
Aan schatten uit het delfstoffelijk rijk is Thibet boven alle
beschrijving rijk. Goud en zilver worden met zoo weinig moeite
gewonnen en zijn zoo overal te vinden, dat zelfs gewone herders
het zuiveren van deze edele metalen verstaan. Menigmaal ziet men
hen in de eene of andere kloof of dalkromming bij een vuur uit gei-
tenargols zitten en goud smelten, terwijl de kudde in den omtrek
weidt. Uit dezen overvloed aan metaal volgt, dat het geld geringe
waarde heeft, terwijl de levensmiddelen ongeineen hoog in prijs staan.
De Thibetanen hebben alleen zilvergeld; hunne munten zijn een weinig
grooter, maar niet zoo dik als een fransche franc. Op de eene
zijde hebben zij een thibetaansch, perzisch of indisch opschrift, op
de andere een krans, die uit acht kleine en ronde bloemen bestaat.
Men snijdt deze munten door, om klein geld tot het dagelijksche
verkeer te hebben, maar altijd zoo, dat een of meer dier bloemp-
jes op de stukken zigtbaar blijven, waarnaar dan de waarde wordt
berekend. Het geheele stuk heet tschan ha; het halve stuk met
19*