darijn als schrijver bij een der zes groote geregtshoven te Peking.
Nog zeer jong klom hij tot hooge waardigheden o p , en zijne prac-
tiscbe bruikbaarheid was zoo uitstekend, dat hij voor zijn tweeen-
twintigste jaar stadhouder der provincie Ho nan werd; drie jaren
later bekleedde hij reeds de betrekking van vice-koning, maar werd
kort daarna afgezet, wijl hij eene overstrooming van den Hoang
Ho niet te keer wist te gaan. Evenwel bleef hij niet lang in on-
genade, en was achtereenvolgens vice-koning in de provincien Schan
tong, Se tschuen en Pe tsche ly. Ook bekwam hij spoedig den roo-
den knoop, de paauwenveder en den gelen rok, met den titel
van heu y e , d. i. keizerlijke prins, en werd eenigen tijd daarna
zelfs tot tschung tung verheven, en dus tot de hoogste waardig-
heid, welke een mandarijn ooit bereiken kan. Er zijn trouwens
slechts acht tschung tung in het gansche rijk; vier daarvan zijn
Mandschu en vier Chinezen; zij maken den geheimen raad des
keizers uit en hebben het regt, om regtstreeks aan hem te schrij-
ven. In het jaar 1839 ging Ki Schan naar Canton als vice-koning
van die provincie en keizerlijk commissaris, om met de En-
gelschen de vriendschappelijke onderhandelingen weder aan te
knoopen, welke zijn voorganger Lin had afgebroken. Ki Schan
begreep dadelijk, hoe hoog de Europeers boven de Chinezen ston-
den, en dat deze laatsten in een oorlog altijd het onderspit zou-
den moeten delven. Krachtens de overeenkomst met den engelschen
gevolmagtigde Elliot, werd het kleine eiland Hong kong afgestaan,
en om de goede verstandhouding tusschen koningin Victoria en
keizer Tao Kuang te bezegelen, gaf Ki Schan een prächtig gast-
maal. De listen en kuiperijen van Lin te Peking hadden nogtans
ten gevolge, dat de keizer het verdrag casseerde. Ki Schan werd
thans beschuldigd, van de Engelschen geld genomen en het he-
melsche rijk aan de zeeduivels verkocht te hebben. De keizer
schreef hem een dreigenden brief, verklaarde hem des doods schuldig
en beval hem, onverwijld naar Peking te komen. Tegen ver-
wachting schonk de verbolgen gebieder hem bij zijne komst daar
het leven, doch ontnam hem al zijne ambten, waardigheden, titels
en onderscheidingen, verklaarde zijne goederen verbeurd, liet zijn
huis siechten, zijne vrouwen aan den meest biedende verkoopen
en zond hem als verbannene naar Mongolie. Maar Ki Schan had
vrienden aan het hof, die hem niet in den steek lieten, en wien
het reeds in 1844 gelukte, zijne begenadiging uit te werken. Thans
werd nu de talentvolle man naar Lha Ssa als gevolmagtigde gezonden.
Hij kreeg wel niet den rooden knoop terug, maar men
gaf hem daarvoor den blaauwen; ook ontving hij weder de paau*
wenveer, doch den gelen rok mögt hij niet dragen. Zijne pekinger
vrienden schoten geld voor en bouwden hem een prächtig huis.
De zending als kin tschai naar Thibet werd intusschen nog altijd
als eene soort van ballingschap beschouwd, schoon er toch weder
een trap mee beklommen was, waarop men hooger kon komen.
Terstond na zijne aankomst te Lha Ssa hield Ki Schan met
den bandschan rembutschi en de vier kalons raad, deed den no-
mekhan gevangen nemen, verhoorde diens vertrouwde vrienden en
liet hun naalden onder de nagels steken, om hen te e.erder tot eene
bekentenis te brengen. De Chinezen zeiden, dat door dit middel
de waarheid van de dwaling afgezonderd en het gedrag van den
nomekhan aan het daglicht gebragt werd. Deze zelf bekende zijne
misdaden, zonder dat men hem eerst op de pijnbank behoefde te
brengen; hij had drie tale lama’s op gewelddadige wijze tot ziels-
verhuäzing gedwongen I den eersten had hij verworgd, den tweeden
gestikt, den derden vergiftigd. Men maakte protocollen in de chi-
nesche, mongoolsche en thibetaansche talen op, die door den nomekhan
en diens medepligtigen onderteekend werden; de bandschan
rembutschi, de vier kalons en de chinesche gevolmagtigde
zetten hun zegel daaronder en zonden ze onverwijld naar Peking
op. Dat alles werd zoo geheim mogelijk gehouden. Drie maanden
later verkeerde de thibetaansche hoofdstad nogtans in vreeselijke
spanning en onrust. Aan ’t portaal van het paleis, dat de nomekhan
bewoond had, alsmede in alle hoofdstraten der stad, was op
geel papier een keizerlijk edict in drie talen te lezen; het was in
een rand van gevleugelde draken gevat. De inhoud was gewigtig.
In de eerste plaats werd gezegd, welke pligten groote en kleine
vorsten te vervullen hebben; potentaten, keizers, koningen, vorsten,
overheden en volken werden vermaand, op het pad der deugd en
geregtigheid te wandelen, wilden zij niet den toorn des hemels en
de verbolgenheid des grooten khans op zieh laden. Vervolgens
schilderde de keizer, aan welke misdaden de nomekhan zieh schuldig
gemaakt had, en verbände hem ten eeuwigen dage naar den
oever van den Sakhalien Ula, diep achter in Mandschurie. Aan
het slot der proclamatie stond de gebruikelijke vermaning: „Men
siddere en gehoorzame! ” Het volk verdrong zieh om de plakka-
ten; er vormden zieh groepen op straat, die levendig, maar nog
niet luid over het groote nieuws spraken. Allengs nam de opge-
20