want het was hooger dan het tribunaal, en derhalve was tegen de
wet gezondigd; doch terstond kwamen de gezamenlijke Muzelman-
nen uit de omstreken in beweging, zwoeren bij hoog en laag den
mandarijnen een proces aan te doen, te Peking zelf regt te zoe-
ken en de wapens niet neer te leggen, voordat het besluit der
mandarijnen voor niet geldig werd verklaard. In China doet het
geld in dergelijke zaken doorgaans alles af; de Hoei Hoei teeken-
den dus voor aanmerkelijke sommen in en kregen in ’t eind, in
spijt van alle mandarijnen, niet alleen hun wil, maar wisten ook,
vooral door hun geld, uit te werken, dat die ambtenaren in bal-
lingschap werden gezonden. Geheei anders is het met de Chris-
tenen, die toch zoo inschikkelijk zijn, dat ze met de Heidenen aan
dezelfde tafel eten en in ’t algemeen met hen op veel beter voet
leven kunnen, dan de Muzelmannen, wien hunne godsdienst in
zoo vele opzigten afzondering van anderen tot pligt voorschrijft.
Maar de Christenen leven verstrooid en afgezonderd. Wanneer een
van hen voor den regier wordt geroepen, kruipen de anderen weg
en houden zieh zoo veel mogelijk schuil.
De chinesche nieuwjaarsdag naderde en men maakte tot vie-
ring daarvan allerlei toebereidselen. De op rood papier gesehre-
ven zinspreuken, die aan de huizen hangen, werden vernieuwd,
de winkels wemelden van koopers, overal heerschte eene verhoogde
levendigheid en de kinderen staken reeds in voorraad vuurwerken
af. Sandara verklaarde, gedurende den nieuwjaarstijd in zijn kloos-
ter te moeten wezen, maar wilde op den derden dag der eerste maand
weder terug zijn. Op dit laatste drongen wij niet aan, maar wij
gaven hem drie snoeren met sapeken, om zijne vrienden op „goed
gekleurde thee” te kunnen onthalen. Ook leenden wij hem Sam-
dadschiemba’s klein muildier.
Gedurende de laatste dagen des jaars gaat het in China wild
en onrustig toe, wijl dan alle rekeningen betaald moeten worden.
Dat gaat zonder veel manen en dringen van de zijde der schuld-
eischers niet in zijn werk, en alle Chinezen hebben iets te vorderen
of te betalen. Zoo komt dan iedereen met velen in aanrakinao:.
Iemand heeft juist bij zijn buurman het gansche huis in rep en
roer gebragt om betaling te erlangen; hij komt thuis en vindt daar
een lästigen maner, die het evenzoo maakt. Op alle hoeken hoort
men schimpen, smalen en tieren, dat niet zelden tot plukharen
overslaat. Vooral op den laatsten dag is de algemeene verwarring
groot, daar ieder nog ’t een of ander te gelde wil maken, om tot
betalen in staat te zijn, en de naar het pandhuis leidende straten zijn
propvol menschen, die kleeren, beddedekens, keukengereedschap
en verder alle mogelijke huisraad willen verzetten. Wie niets meer
naar de bank heeft te brengen, zoekt bij vrienden of verwanten
goederen te leenen, die vervolgens zonder omstandigheden naar
den tang jm , d. i. het leenhuis, trekken. Deze drukte duurt tot
tegen middernacht. Nu wordt alles stil en rüstig, want nu heeft
niemand meer het regt, om schulden in te vorderen, ja hij mag
daar zelfs niet eens meer van reppen. Men spreekt elkaar min-
zaam en welwillend toe en leeft in de beste verstandhouding. Op
nieuwjaarsdag trekt ieder zijne beste kleederen aan, men legt regts
en links bezoeken af, zendt geschenken, speelt, onthaalt elkander,
bezoekt de comedie, koordedansers of goochelaars, ieder is slechts
op zijn vermaak bedacht en kanonschoten met vuurwerken speien
bij dat alles eene voorname rol. Na eenige dagen keert alles lang-
zamerhand weder tot de gewone orde terug en worden de banke-
roeten bekend gemaakt. De Chinezen noemen dat: „de deur ge-
sloten houden.”
De Hoei Hoei vieren het nieuwjaarsfeest niet tegelijk met de
Chinezen, maar rigten zieh naar den mohamedaanschen kalender.
Wij konden ons gedurende die woelige dagen dus in eene vol-
maakte rust verheugen; ook hadden wij in het rusthuis geen last
van het knallen der vuurwerken. Zoo hadden wij dan gelegenheid,
onze thibetaansche opstellen nog eens ongestoord van voor tot
achter door te loopen. Daar de waard ons de olieflesch wegnam,
wijl wij hem te lang licht brandden, gingen wij u it, kochten kaar-
sen en fatsoeneerden uit een wortel en een spijker een kandelaar,
die wel niet elegant was, maar ons toch zeer goede diensten heeft
bewezen. Zoo konden wij ook na middernacht studeren, want tot
zoo lang gaf onze Turk ons olie genoeg. Op den derden dag der
eerste maand kwam Sandara terug, was de beminnelijkheid zelve
en stelde ons voor, naar het klooster Kunbum te verhuizen. Dat
voorstel kwam ons goed voor, en dadelijk den volgenden dag
maakten wij toebereidselen om te vertrekken. Samdadschiemba was
met de kameelen op de weide en wij moesten eene kar huren, om
onze goederen over te brengen. Voor omstreeks tien dagen had
de waard ons onze tent afgeleend, om haar bij een uitstapje in
het grasland te gebruiken; thans vorderden wij die terug, maar
zij was er niet en kwam ook niet, tot ten laatste bleek, dat de
Hoei Hoei haar naar het pandhuis had gebragt, om tegen het einde