
nalatenschap vele kaarten en teekeningen, welke hij in Ladak ver»
vaardigd had. Sedert zijn de Chinezen uiterst wantrouwend.”
Op eene andere plaats verhaalt H u c : „Op zekeren dag bragt
de gouverneur der Mohamedanen een zijner landslieden bij ons.
Hij heette Nisam en was te Lha Ssa geruimen tijd bij Moorcroft
in dienst geweest. Hij vertelde ons veel van zijn meester, en zijne
mededeelingen bevestigden, wat wij reeds gehoord hadden. Vol-
gens de berigten, welke wij in de thibetaansche hoofdstad zelve
inwonnen, kwam Moorcroft in 1826 uit Ladak naar Lha Ssa. Hij
ging als Muzelman gekleed en sprak het farsi met zulke gemakke-
lijkkeid, dat de te Lha Ssa gevestigde Kaschmiriers hem voor een
hunner landslieden hielden. Hij huurde in de stad een huis, dat
hij twaalf jaren lang met zijn dienaar Nisam bewoonde, dien hij
uit Ladak had meegebragt en die hem insgelijks voor een Kasch-
mirier hield. Moorcroft had eenige kudden geiten en langharige
ossen gekocht, die in de bergdalen van Lha Ssa weidden en door
herders bewaakt werden. Onder voorwendsel van naar zijne kudden
te gaan zien, kon de Muzelman uitstapjes naar buiten doen
en kaarten van het land teekenen. Men zeide ons, dat hij nooit
de thibetaansche taal geleerd en dus ook met de inboorlingen nooit
regtstreeks verkeerd had. Na twaalfjarig verblijf sloeg hij den weg
naar Ladak in, doch werd in de provincie Ngari door roovers
overvallen en vermoord. De thibetaansche regering liet de inisda-
digers vatten en vond bij hen een deel der goederen van den rei-
ziger, waaronder vooral teekeningen en landkaarten. Eerst thans
vernam men, dat de voorgewende Kaschmirier geen ander dan de
Engelschman Moorcroft was geweest. Yoordat deze zijn dienaar
wegzond, had hij hem een brief gegeven en gezegd, d a t, ingeval hij
eens naar Calcutta mögt komen, hij dien daar afgeven moest, wat
hem tot groot voordeel zou zijn. Het was ongetwijfeld een aanbe-
velingsbrief. Het gebeurde met de teruggevonden reisbagaadje en
de landkaarten verwekte in Thibet een zoo groot opzien, dat Nisam
dien brief vernietigde, om niet zelf in verdenking te komen.
Hij zeide ons, dat de brief letters bevat had, die met de onze
volmaakt overeenkwamen.
„De hier medegedeelde bijzonderheden hebben wij uit den
mond van den regent te Lha Ssa, van den gouverneur der Mu-
zelmannen, van Nisam en van meer andere inwoners der stad.
Wij hadden nooit te voren van Moorcroft iets geweten en hoorden
den naam van dien engelschen reiziger toen voor de eerste maal
noemen. Na al het gezegde schijnt het uitgemaakt, dat Moorcroft
in 1826 werkelijk naar Lha Ssa ging, zieh daar twaalf jaren op-
hield en later op den weg naar Ladak vermoord werd.
„Evenwel, andere berigten stemmen geenszins overeen met
wat wij in de hoofdstad van Thibet vernamen. Karl Kitter schrijft
in zijne Erdkunde von Asien (deel V , bl. 800), dat Moorcroft in
1812 eene reis van twee maanden deed, en vervolgens van de
engelsch-oostindische compagnie in last kreeg, om paarden uit Turkestan
te koopen, die voor de stoeterijen in Indie bestemd waren.
Tot dit einde ondernam hij in November 1819 eene tweede reis,
drong tot Ladak door, bleef daar twee jaren lang, verliet in October
1822 deze stad om naar Kaschmir te gaan, en stierf den
25 Augustus 1825 te Andkho, in het westen van Balkh, juist toen
hij op het punt stond van het doel zijner lange onderneming (den
nog genoegzaam onbekenden Badakschan) te naderen. Het over-
lijden van den reiziger en de plaats, waar deze stierf, werden door
zijn togtgenoot Tribeck bekend gemaakt in een brief, gedagteekend
Balkh den 6 September 1825, en geadresseerd aan kapitein Wade te
Ludianah*). — Wij bekennen, dat het ons onmogelijk is , twee zoo
lijnregt tegen elkaar inloopende berigten in overeenstemming te
brengen. Wanneer Moorcroft niet te Lha Ssa geweest is , hoe
komt het dan, dat men hem daar van zoo nabij kent en zoo stellig
van zijn verblijf in die stad spreekt ? Wat heeft de Thibetanen
tot het uitstrooijen van zulke verzinseis kunnen bewegen ? Wanneer
daarentegen Moorcroft werkelijk te Lha Ssa gewoond heeft, hoe ver-
klaart men dan den brief van den heer Tribeck, die uitdrukkelijk
schrijft, dat zijn reismakker in 1825 overleden is , en dus nage-
noeg om denzelfden tijd, toen hij, volgens die andere opgave, naar
de hoofdstad van Thibet onderweg was? Wij zijn buiten Staat,
om dit raadsel op te lossen; maar willen hier een voorval mededee-
len, dat ons zelven betreft en met de aangelegenheid van Moorcroft
eenige overeenkomst heeft.
„Eenigen tijd na onze aankomst te Macao lazen wij in den
te Calcutta verschijnenden Bengal Caiholik Herald, X II, nr. 9 ,
bl. 12 0 , het volgende:
— „„Canton, 12 September. Bij de fransche missionarissen
in onze stad is dezer dagen berigt ontvangen, dat de beide paters
van hunne zending in Tartaarsch Mongolie een jammerlijken dood
gestorven zijn. Een fransch lazarist, Huc geheeten, kwam voor
drie jaren bij eenige chinesche familien, die zieh in het dal der
Zwarte Wateren, ongeveer tweehonderd uren gaans van den groo-
ten muur, hadden neergezet. Een ander lazarist, wiens naam
nog onbekend is (Gäbet), sloot zieh aan hem aan; beiden wilden
gemeenschappelijk het Evangelie onder de mongoolsche Buddhisten
prediken. Bij de lama’s in de naburige kloosters legden zij zieh
op de mongoolsche taal toe. Het schijnt, dat men hen voor
vreemde lama’s hield, en dat zij zeer vriendelijk behandeld werden,
vooral door de Buddhisten, die zeer onwetend zijn en. het
latijn in het brevier voor Sanskrit hielden, waarvan zij niets
verstaan; zij hebben er echter grooten eerbied voor, wijl in hunne
leerboeken het uit het Sanskrit vertaalde met roode letters gedrukt
staat. Toen de missionarissen de taal genoegzaam meester dachten
*) Asiatic Journal, X X I, 786; X X I I , 596. Een nader berigt betrek-
kelijk Moorcroft’s papieren vindt men in de Jaarboekon van het londensch
geographisch genootschap, 1831 , bl. 234.