terwijl hij echter nog meermalen naar ons omzag. Het was een
Mongool, die aan de kloven het toezigt op de kudden gehouden
en ons in die christelijke gemeente menigmaal gezien had; thans
had hij ons niet dadelijk herkend, wijl wij eene geheel andere
kleeding droegen. Ook de beide Mongolen, die den vorigen avönd
een horoscoop van ons verlangd hadden, ontmoetten wij weder; zij
waren reeds voor dag en dauw naar Tolon Noor gereden, om daar
hunne gestolen paarden te zoeken, doch kwamen onverrigter zake
terug.
Wij ontmoetten op weg vele mongoolsche en chinesche reizi-
gers en overtuigden ons spoedig, dat wij ons in de nabijheid eener
groote stad bevonden. In de verte blonken de vergulde daken der
beide lamakloosters in den helderen zonneschijn. Een geruimen tijd
reden wij längs graven voort, want overal zijn de menschen hier
met gedenkteekenen en sporen van uitgestorven geslachten omgeven.
Te midden van dit uitgestrekte kerkhof, dat de stad als een gor-
del omsluit, ontdekten wij hier en daar eenige kleine tuinen, waar
met veel zorg en moeite een weinig groente verbouwd werd: porro,
spinazie, harde bittere latuw en wat buiskool, die hier nog niet
lang geleden uit Rusland werd' ingevoerd en in ’t noordelijke China
zeer goed voortwil. Met nitzondering van die groenten wast. echter
in de omstreken van Tolon Noor volstrekt n ie ts; de grond is
dor en zandig, ’t water schaarsch; slechts op enkele plekken weit
het op, doch verdwijnt in het drooge jaargetij geheel.
T W E E D E H O O E D S T U K .
Eene gaarTceuken te Tolon Noor. — Uitzien van de stad. — Gieterijen
van klokken en afgodsbeelden. — Gesprekken met de lama's. —
Thee. — De koningin van Murghevan. — Mongoolsche bedevaarten
en pelgrimstogten. — Een Mongool verhaalt van den engelsch-chv-
neschen oorlog. — Beschrijving der acht banieren van Tschakar. —
De veekudden des keizers. — Beschrijving van de tenten. ■—
Mongoolsche zeden en gebruiken. — Legerplaats aan de drie me-
ren. — Samdadschiemba verhaalt de avonturen zijner jeugd. —
De grijze eekhorens. — Aankomst te Schaborteh.
"W"ij hadden thans de stad Tolon Noor bereikt, maar wisten
niet, waar wij afstappen zouden, en doolden langen tijd in een
labyrint van naauwe kromme straten ro n d , die zoo opgepropt vol
menschen waren, dat onze kameelen slechts met moeite door het
gedrang voortkonden. Eindelijk vonden wij eene herberg, laadden
onze dieren af, bragten onzebagaadje in het ons aangewezen kleine
vertrek en gingen u it, om voeder voor de kameelen en paarden te
koopen. De waard stelde ons, volgens het gebruik des lands,
een ketting ter hand, dien wij voor onze deur hingen. Dadelijk
begaven wij ons nu weder op weg, om een eethuis te zoeken,
want de honger kwelde ons. Al spoedig zagen wij eene driekleu-
rige vaan uit een huis steken; daar was derhalve wat wij zöchten.
Wij traden binnen en kwamen door een langen gang in eene ruime
zaal, waar eene menigte tafeltjes in nette orde gerangschikt ston-
den. Zoodra wij plaats genomen hadden, zette men voor ieder
van ons een theepot neer. Men moet hier te lande altijd veel en
wel kokend heete thee drinken, voordat men iets anders gebruikt.
Terwijl men zieh daarvan bedient, verschijnt de intendant der ta-
fel. Een zoodanig persoon is doorgaans een man van zeer fijne