vol zout was beladen, die , met matten omwonden, van verre volmaakt
op een stuk kanon geleek. De mongoolsche voerlieden bereidden
liunne thee in de open lucht, terwijl de ossen op de andere
zijde van den berg weidden.
Behalve op kameelen lieeft het goederentransport in de mongoolsche
wildernis met behulp van zulke kleine tweeraderige karren
plaats. Deze zijn ruw getimmerd en zoo ligt gemaakt, dat een
kind ze zonder moeite optillen kan. Tot trekvee dienen ossen,
wien men een kleinen ijzeren ring door den neus haalt, waaraan
een touw zit, met hetwelk het trekdier aan de kar voor hem wordt
vastgebonden. Zoo zijn deze voertuigen van het eerste tot het laat-
ste aan elkaar gekoppeld en vormen eene lange, onafgebroken reeks.
De drijvers nemen slechts zelden op de karren plaats, gaan nooit
te voet en rijden op de ossen. Op den weg tusschen Peking en
Kiachta zijn al de streken, die naar Tolon Noor, Kuku-Hote en
Groot-Kuren leiden, onophoudelijk met dergelijke voerwerken be-
dekt. Eeeds uit de verte verneemt men het eentoonig gebengel
der ijzeren klokjes, die de ossen om den hals hebben hangen. Wij
dronken met twee Mongolen een napje thee en sloegen tegen zons-
ondergang onze tent aan eene beek in de nabijheid van het klooster
van Tschortschi op.
V IE R D E H O O E D S T U K .
Een jonge lama wordt tot het Christendom bekeerd. — S e t Booster
Tschortschi. — Bouwtrant der buddhistische tempels. — Beschrij-
ving van Groot-Kuren in het land der KkaUchas. Reis van
den guison-tamba naar Peking. — S e t Kuren der duizend la-
ma’s. — Proces tusschen den lamakoning en zijne ministers. —
Arenden in Mongolie. — S e t westelijke Turnet. — Landbouwende
Mongolen. — Aankomst in de Blaauwe Stad. — S e t volk der
Mandschus. — Beschrijving van oostelijk Tartarije en zijne voort-
brengselen. — Be Manclschus als boogschutters.
O v e r het lamaklooster Tschortschi hadden wij zoo veel hoo-
ren spreken, dat wij er reeds eenigermate mede bekend waren,
voordat wij het nog hadden gezien. Daar was namelijk de1 jonge
lama opgevoed, bij wien broeder Gäbet het mongoolsch leerde en
wiens bekeering tot het Christendom tot zoo goede verwachtingen
voor de uitbreiding van het Evangelie onder de tartaarsche volken
aanleiding gaf. Deze buddhistische geestelijke had veertien jaren
onafgebroken de heilige boeken gebestudeerd en was in de mongoolsche
en mandschurische letterkunde zeer bedreven; daarentegen
verstond hij het thibetaansch niet grondig. Zijn leermeester was
een in het gahsche gebied van de gele banier beroemde lama, die
juist van dezen zijnen leerling groote verwachtingen koesterde en
hem slechts ongaarne voor eene maand verlof gegeven had. Toen
de leerling afscheid nam, wierp hij zieh, zoo als dat gebruikelijk
is, voor den meester ter aarde en verzocht hem, het orakel te
raadplegen. De oude lama sloeg het thibetaansche orakelboek op,
bladerde daarin, las en zeide: „Gij zijt veertien jaren lang als
getrouwe schabi (discipel) bij uwen meester gebleven, en heden verlast
gij hem voor de allereerste maal. Ik denk met zorg aan de