overwinning weg; het is des hemels wil l” En thans ried hij den
herders, met hunne tenten te vlugten; hij zelf wierp zieh in zijne
tent op den grond en zag rüstig den dood te gemoet. Nog voor
het aanbreken van den dag begon het onder de aarde te borrelen
en te klotsen, alsof bergstroomen over zware rotsblokken neerstort-
ten. Het gedruisch werd al sterker, de kleine plas, waaraan de
tent des grijsaards stond, begon te schuimen, de aarde beefde,
de onderaardsche wateren kwamen met geweld opzetten en stortten
zieh over de onafzienbare vlakte uit. En al ’t vee en wat van
menschen zieh niet bergen kon, kwam in de golven om, de grijs-
aard allereerst. De lama echter kwam naar het land Ui terug,
waar hij alles in groote ontsteltenis vond. In het dal had men
een vreeselijk geraas vernomen en wist toch niet, waaraan dat toe
te schrijven. Alstoen verhaalde hij de geschiedenis van den blinden
grijsaard, en allen sloegen de handen aan het werk, om den
prächtigen tempel te helpen bouwen, die heden nog staat. Bij
dien tempel zetten zieh vele familien neder, en zoo ontstond Lha
Ssa, het „land der geesten,” de hoofdstad van Thibet. Wij hoor-
den deze sage voor het eerst aan den Ku-Ku-Noor verteilen en
later te Lha Ssa zelf met slechts geringe afwijkingen. Wij weten
niet, in hoe ver zij op een of ander wezenlijke gebeurtenis steunt.
Wij bleven ongeveer eene maand lang in Ku-Ku-Noor, maar
moesten wegens de roovers vijf- of zesmaal van legerplaats veränderen
en de mongoolsche herders volgen, die bij ieder bedenkelijk
gerncht hunne tenten afbraken, zonder nogtans de vette weidevel-
den aan het Blaauwe Meer te verlaten. Eerst tegen het einde van
October kwam het thibetaansche gezantschap aan, waarbij zieh on-
derweg vele mongoolsche karavanen hadden aangesloten, om veilig
naar Lha Ssa te komen. In vroeger tijden zond de thibetaansche
regering jaarlijks zulk een gezantschap naar Peking af. In het
jaar 1840 werd dat door de Kolo’s aangetast en moest dezen een
slag leveren, die van ’s morgens tot ’s avonds duurde; evenwel
werden de roovers afgeslagen, en de groote karavane kon bij nacht
verder trekken. Den volgenden morgen ontbrak nogtans de tseha-
ndk kampo *) of opperlama, die als gezant van den tale lama bij
’t hof van Peking optreden moest. Alle navorschingen bleven
vruchteloos en men moest gelooven, dat hij als gevangene door
*) De Thibetanen noemen de stad Peking Tschanak ; kampo is opper-
priester; dus: opperpriester van Peking.
de Kolo’s was weggevoerd. De karavane trok intusschen verder
en kwam te Peking zonder den gezant. De keizer brak in wee-
klagen uit over zulk een ontzettend ongeluk. In 1841 had an-
dermaal een gevecht met de roovers plaats. Ditmaal geraakte de
tschanak kampo niet gevangen, maar kreeg van een Kolo een die-
pen sabelhouw in den buik en stierf na eenige dagen aan de wonde.
Thans was de keizer ontroostbaar en liet den tale lama zeggen,
dat hij slechts om de drie jaren een gezantschap verwachtte. Sederi
was dat het eerste, ’twelk in 1844 van Lha Ssa vertrokken
was en dat wij ontmoetten. Ditmaal had het niet van Kolo’s te
lijden gehad.
Wij reden de groote gezantschapskaravaan een weinig vooruit,
om ze ons te laten voorbijtrekken. Yolgens onze schatting bestond
zij uit ongeveer 15,000 yaks, 1200 paarden, 1200 kameelen en
2000 menschen, deels Thibetanen, deels Mongolen. Yelen gingen
te voet, anderen reden op yaks, de meesten echter op paarden en
kameelen; zij waren allen met lansen, sabels, bogen en lontgewe-
ren gewapend. De voetgangers, lakto genaamd, sleepten en leid-
den het vaak koppige en weerbarstige vee. De tschanak kampo
zat in eene groote, door twee muildieren gedragen draagkoets.
Tot bedekking had de provincie Kan Su 300 chinesche Soldaten
geleverd, en 200 mongoolsche ruiters, welke de vorsten van Ku-
Ku-Noor tot wacht medegaven, moesten het gezantschap tot aan
de grens van Thibet begeleiden. — De chinesche Soldaten gedroe-
gen zieh echt chineesch, vormden voorzigtigheidshalve de achter-
hoede, en hadden alzoo niets van den vijand te duchten; zij
zongen, rookten en bekommerden zieh volstrekt niet om de roovers.
Zij stelden zieh eerst in beweging, als de gansche karavane reeds
was opgebroken, en doorzochten dan vooraf de legerplaatsen, om
zieh daar toe te eigenen, wat anderen hadden laten liggen. De
mongoolsche Soldaten waren een geheel ander volk; zij galoppeer-
den onophoudelijk heen en weer, renden de hoogten op en ver-
kenden de dalen, om zieh te overtuigen, dat er geen roovers in
hinderlaag lagen. De karavane trok, vooral in den beginne, met
groote orde en regelmatigheid voort; zij brak gewoonlijk drie uren
voor zonsondergang op, om tegen den middag te kunnen rüsten;
het vee had dan tijd genoeg tot weiden. Een kanonschot gaf het
sein tot opstaan. Dan sprong ieder op , in alle tenten werd vuur
aangemaakt, men kookte thee met boter, bevrachtte de kameelen
en ossen, dronk in aller ijl, at een handvol tsamba en brak de