jreznng deel te nemen. Zoodra nogtans het referein invalt, stam-
pen zij met de voeten in versnelde maat, wat bij bet schellenge-
rinkel en ’t klappen hunner met ijzer beslagen schoenen op den
hard bevrozen grond iets melodisch heeft, vooral als men het nit
de verte hoort. Tot belooning krijgen de zangers eenige boterbal-
letjes en in notenolie gebakken koeken. Op de pleinen en vooi de
publieke gebouwen speien den ganschen dag comedianten en koor-
dedansers. De Thibetanen voeren echter nie t, gelijk de Chinezen,
geregeld afloopende tooneelstukken op, maar hunne acteurs zijn
voortdurend allen op de planken, en zingen, dansen of vertoonen
allerlei kunststukken. Bovenal mnnten zij in het ballet uit; zij
draaijen rond als een toi, doen luchtsprongen en slaan pirouetten,
waarvan men de vlugheid bewonderen moet. Hunne dragt bestaat
in eene hooge, met fazantenpluimen versierde muts, een zwart
masker met langen witten baard, een lange witte broek en
een groenen rok, die tot op de knien hangt en met een gelen
gordel wordt toegebonden. Op dezen rok hangen aan lange dra-
den dikke bossen witte wol, die alle bewegingen met den danser
medemaken; zoodra hij zieh snel ronddraait, vliegen zij horizontaal
met hem in een kring en slaan als ’t wäre een rad om hem toe.
Opmerkelijk is de „geestendans.” Een uit leder gevlochten
touw of koord wordt boven op den Buddha La vast gemaakt, en
reikt tot beneden in de vlakte. De geestendansers loopen op dit
touw op en neder met eene vlugheid, die katten en apen hun nog
benijden zouden. Menigmaal strekken zij boven de armen als tot
zwemmen uit en laten zieh in die houding met pijlsnelle vaart
naar de diepte nederglijden. In deze kunststukken zijn vooral de
bewoners van de provincie Ssang bijzonder bedreven. Het merk-
waardigste echter, dat wij in den nieuwjaaxstijd in de hoofdstad
van Thibet gezien hebben, is de Lha Ssa Moru, die op den der-
den dag der eerste maand plaats vindt. Alsdan komen de bewoners
der gezamenlijke kloosterplaatsen, en dus tallooze scharen van
lama’s , al tierend en juichend naar de stad, te voet en te p a a rd ,
op ezels en yaks, en allen hunne gebedeboeken en kookgereedschap
medebrengende. ’t I s , of lawienen van lama’s zieh van de omlig-
gende gebergten over de stad uitstorten. Zeer velen komen in de
publieke gebouwen of in bijzondere huizen onder dak; doch de
meesten legeren zieh op de pleinen, in de straten of digt buiten
de stad. Dit toestroomen van lama’s —f het vermelde Lha Ssa
Moru — duurt volle zes dagen; al dien tijd zijn de geregtshoven
341
gesloten, de overheden als het ware buiten werking gesteld en is
alles aan deze geestelijke horden prijs gegeven. In de stad heerscht
eene onbeschrijfelijke verwarring. De lama’s zwerven in digte lioo-
pen rond, maken een schrikbarend rumoer, zingen gebeden op,
loopen als dol en razend op elkaar in , geräken aan het vechten,
en het loopt dikwijls op bloedige worstelingen uit. De lama’s zijn
over ’t geheel niet zeer beschroomd of bescheiden; gedurende die
feestdagen komen zij echter niet naar Lha Ssa, om zieh met we-
reldsche dingen te verlustigen, maar uit vroomheid, om den zegen
te erlangen en eene beevaart naar het vermaarde klooster Moru te
ondernemen, dat midden in de stad ligt. Vandaar de benaming
voor die zes woelige feestdagen. De tempels van dit klooster zijn
ongemeen schitterend en rijk ; ze worden zeer goed in staat ge-
houden en vandaar ook voor alle andere in de provincie tot een
voorbeeld gesteld. Ten westen van den hoofdtempel ligt een groote,
door een zuilengang omringde tuin. Daar bevindt zieh de boek-
drukkerij, waar talrijke arbeiders dag en nacht met het vervaardi-
gen van houtsneden en het drukken van buddhistische boeken be-
zig zijn. De lama’s , die tot het Morufeest opkomen, plegen daar
hun voorraad boeken voor het geheele jaar op te slaan.
„De provincie Ui alleen telt ongeveer drieduizend kloosters,
waarvan meer dan dertig groote in ’t kleine gebied van Lha Ssa
liggen.” De beroemdste zijn Khaldan, Prebung en Sera; elk heeft
gemiddeld om de vijftienduizend geestelijken. Khaldan beteekent
in het thibetaansch „hemelsche z a lig h e id d e z e n naam draagt een
berg met de aan en op hem gebouwde kloosterstad ten oosten van
Lha Ssa en omtrent vier uren gaans van de hoofdstad verwijderd.
Dit klooster werd ten jare 1409 door den beroemden hervormer
van het Buddhismus Tseng Kaba gesticht. Daar leefde en leerde
h ij, daar verliet hij zijn aardsche omkleedsel, toen zijne ziel zieh
met de algemeene wereldziel vereenigde. Dat zijn lijk er nog on-
vergaan, wonderdadig in de lucht zwevende en somwijlen sprekende
te zien moet zijn, hebben wij vroeger reeds gezegd. Wij konden
het klooster Khaldan niet bezoeken.
Prebung, d .i. „tienduizend vruchten,” ligt twee uur westelijk
van Lha Ssa, aan de helling van een hoog gebergte. In het midden
der kloosterstad verheft zieh eene soort van prächtig versier-
den kiosk; hij schittert van goud en verguldsel, en is voor den
tale lama bestemd, die er eens in het jaar komt, om aan de geestelijken
de gewijde boeken te verklären. De mongoolsche geeste