Z E V E N D E H O O F D S T U K .
Verdelging van het ongedierte. — Morsigheid der Mongolen. — Voor-
steUingen der lama’s betrekJcelijk de ziehverhuidng. — Nomadenleven.
— Witervogels. — Ne yüen-yang. — Vischvangst. —
Ku-bio o f St. Ignatimboon. — Ne Paga Gol. — Een minister
van den Jconing der Ortus.
W i j groeven eene sloot om onze tent en maakten het ons zoo
gemakkeJijk mogelijk; de zadelkussens en dekken der kazneelen
dienden ons tot matrassen, en wij hadden een zacht leger. Buim
anderhalve maand waren wij onderweg, en droegen nog maar al-
tijd dezelfde kleeren, die wemelden van walgelijk ongedierte. De
Chinezen en Mongolen wennen daaraan; doch voor een Europeer
is het de allerergste plaag. Onze grootste kwelling op die lange
en verre reis waren, om ze bij haar regten naam te noemen, de
luizen. Twee jaren lang hebben wij honger, dorst, koude en on-
gemak doorgestaan, hebben roovers, wilde dieren, lawienen en
afgronden niet gevreesd, met ontberingen en gevaren van allerlei
aard te worstelen gehad; doch dat alles zamen was om zoo te
zeSSea nicts tegen de eilende, die ons door dat onvermijdelijk ongedierte
berokkend werd. Gelnkkig hadden wij voor ons vertrek uit
Tschagan Kuren voor eenige sapeken kwikzilver gekocht, dat ons
thans goede diensten zou bewijzen. Een Chinees had ons het re-
cept medegedeeld. Men neemt een lood kwikzilver, dat men met
oude, fijn gekaauwde theebladeren dooreen wrijft; om deze brij
een weinig weeker te maken, doet men er wat speeksel bij, want
water doet niet dezelfde werking. Yervolgens moet alles dooreen
geroerd worden, tot het kwik zieh in kleine, stoffijne kogeltjes
verdeelt. Met deze pap wordt een uit draden boomwol losjes ge-
draaide koord verzadigd, die men om den hals hangt, zoodra zij
behoorlijk droog geworden is. Weldra zweit nu het ongedierte o p ,
wordt roodachtig en sterft binnen körten tijd. In China en Mon-
golie moet men zoo ongeveer om de maand van dit middel gebruik
maken, en zonder dat blijft men niet van het lästig bezoek ver-
schoond. Men behoeft slechts een oogenblik in eene mongoolsche
of chinesche woning plaats te nemen, om verzekerd te zijn, dat
men luizen opdoen zal. De Mongolen kennen dat zeker en een-
voudig middel zeer goed, doch maken er slechts zelden gebruik
van. Zij leven van hunne jeugd af tusschen ongedierte en stören
er zieh niet meer aan; slechts als het hun de huid al te gevoelig
teistert, doen zij er iets tegen. Zij trekken namelijk hunne kleeren
uit en maken gemeenschappelijk jagt op het wild; dit geldt
voor een zeer fatsoenlijk tijdverdrijf, dat stof tot schertsen en lag-
chen geeft, en waaraan vrienden en bij geval aanwezige gasten
gaarne deelnemen. Alleen de lama’s onthouden er zieh van en
dooden het ongedierte niet, maar slingeren het ver weg, zonder
het letsel te doen; want volgens hunne leer van de zielsverhuizing
zouden zij een moord begaan door eene luis van het leven te be-
rooven. Wij hebben intusschen ook lama’s ontmoet, die in dit
opzigt minder streng dachten, ’t Is waar, zeiden zij, een pries-
ter mag geen levend schepsel dooden, schoon niet wijDhij daarbij
gevaar loopt van mogelijk een mensch te dooden, die in dat dier
is overgegaan; maar wijl in het algemeen elke dooding tegen het
zachtzinnig karakter van een geestelijke strijdt, die bidden en met
God in gemeenschap staan moet. Enkele lama s drijven hunne
ängstige naauwgezetheid hierin tot aan het bespottelijke. Zelfs op
reis zijn zij zoo bezorgd, dat zij hun paard stilhouden, zoodra zij
bespeuren, dat eenig insect op den weg zit, en terstond eene andere
rigting nemen. Zij moeten intussehen toegeven, dat ook de
voorzigtigste mensch onwillekeurig eene menigte levende schepsels
doodt. Tot zoen voor dergelijke onvrijwillige moorden leggen zij
zieh vasten en boeten op, waarbij zij zieh dikwijls op de aarde
nederwerpen en bepaalde gebeden mompelen. Wij voor ons waren
hier natuurlijk minder naauwgezet van geweten en doodden, wat
zieh dooden liet. Wij hadden reeds inbreuk op de regten der
schoenmakers en snijders gemaakt, door bij voorkomende gelegen-
heid onze eigen laarzen en kleeren te lappen; thans waagden wij
ook strooptogten op het gebied der waschvrouwen en hadden de
onuitsprekelijke voldoening van weer eens schoon linnen en kleede-
ren te kunnen dragen. Wij voelden ons over het geheel op die