gende hutten opstijgen, waar Thibetanen woonden. Ook ontmoet-
ten wij zwarte tenten en vele yakkudden. Na honderd li afgelegd
te hebben, waren wij te Schobando. Deze kleine stad leverde met
hare okerroode huizen en kloosters uit de verte gezien eene won-
derlijke, maar geenszins onaangename vertooning op. Zij is tegen
een berg aangebouwd en op de voorzijde door eene smalle, maar
diepe rivier besproeid, waarover eene houten brug lig t, die onder
de voeten der reizigers waggelt. Schobando is de belangrijkste
militaire post na Lha E i, want er liggen hier vijfentwintig man
onder een tsien tsung. Deze was een oude vriend van onzen Ly;
zij hadden lange jaren zamen aan de grens van Ghorka gediend.
Wij werden bij hem te gast genoodigd en namen hier midden in
de wildernis aan een maaltijd deel, waarbij het aan chinesche lek-
kernijen van allerlei aard niet ontbrak.
Juist toen wij wilden gaan slapen, versehenen twee ruiters
voor de deur onzer herberg. Zij droegen een met schelletjes be-
zetten gordel, bleven slechts weinige minuten, en vervolgden als-
toen hunne reis. Wij vernamen, dat wij den buitengewonen ren-
bode gezien hadden, dien de gezant Ki Schan uit Lha Ssa naar
Peking had afgezonden. Hij had de thibetaansche hoofdstad eerst
voor zes dagen verlaten en reeds meer dan tweehonderd uren gaans
afgelegd. In den regel worden berigten van Lha Ssa naar Peking
in dertig dagen overgebragt, en men zal deze snelheid in vergelij-
king met wat de couriers in Europa doen niet zoo overdreven vin-
den. Wanneer men zieh evenwel de gesteldheid der wegen in
Thibet voor den geest brengt, moet men verbaasd staan over zulk
een spoed, die inderdaad bijna onbegrijpelijk is. Zulke renboden
of vliegende posten gaan in Thibet nacht en dag door; er zijn
altijd twee bij elkander, een chineesch soldaat en een Thibetaan.
Op afstanden van ongeveer honderd li verwisselen zij van paar-
den; doch de ruiters lossen elkaar niet zoo vaak af. Yoordat de
renbode op weg gaat, pleegt hij een dag te vasten; onderweg
slobbert hij op elke rustplaats eenige eijeren. Hij heeft een hoogst
vermoeijend leven, en lieden van deze soort bereiken slechts zel-
den een hoogen ouderdom; velen verongelukken onder weg, störten
in afgronden of worden onder de sneeuw bedolven; anderen
verspelen voor altijd hunne gezondheid. Wij hebben nooit kunnen
begrijpen, hoe ’t mogelijk was, dat deze boden in Thibet bij nacht
ook doorreisden.
Schobando heeft twee kloosters met vele lama’s van de secte
der gele mutsen; in ’t eene is eene groote drukkerij, die de kloös-
ters der gansche provincie Kham van boeken voorziet. Van Scho*
bando af ging de weg weder door het gebergte, door dennen en
steekpalmwouden naar Kia yu kiao, een dorp aan den steilen ofevet
van den Suk tschu, die in snelle breede strooming tusschen twee
bergen doorgaat. Wij vonden de inwoners in groote verslagen-
heid, wijl hunne brug was ingestort; twee menschen en drie ossen
hadden daarbij het leven verloren. De dheba had evenwel een
vlot doen bouwen, en wij konden dus onze reis vervolgen. Ongeveer
dertig li van deze plaats kwamen wij aan eene houten brug,
die over een vreeselijken afgrond was geslagen; zij trilde onder
onzen tred, doch met behoedzaamheid kwamen menschen en vee
behouden over. Wij bielden nachtverblijf te Wa ho tschai, waar
nevens een paar thibetaansche huizen een kleine chinesche tempel
staat. Men heeft daar ook een wachtpost. Het sneeuwde zeet
sterk en wij wilden den volgenden dag honderd vijftig li afleggen.
Onze wegwijzer meldde: „Op het gebergte Wa ho ligt een meer.
Opdat men in den nevel niet verdwale, zijn op de hoogten houten
merkpalen aangebragt. Als er hooge sneeuw Jigt, rigt men
zieh naar deze teekenen; men mag echter geen gedruisch maken,
en niet spreken zelfs, want in dat geval vallen ijs en hagel in
klompen met verbazend geweld naar beneden. Op dit gansche
gebergte vindt men viervoetige gedierten noch vogels, daar het
alle vier jaargetijden door bevroren i s ; op de hellingen en op honderd
li afstands vindt men geen menschelijke woning. Vele chinesche
Soldaten en Thibetanen komen daar van koude om.” __
Toen de Soldaten van den wachtpost te Wa ho tschai zagen,
dat het sneeuwen aanhield, openden zij eene kleine pagode en staken
eene menigte kleine roode kaarsen voor een afgodsbeeld aan; het
had een dreigend gelaat, hield in de regter hand een zwaard, en
in de linker een boog met een bundel- pijlen. De Soldaten sloegen
vervolgens met alle geweld op een kleine keteltrom (tamtam) en
trommelden op een tamboerijn. Ly had zijne ceremoniekleederen
aangedaan en wierp zieh voor den afgod neder. Wij vroegen hem,
ter eere van wien die pagode gebouwd was, en hij vertelde ons
eene geschiedenis van Mao Ling, die een kiang Mun, d. i. een
krijgsoverste van den allerhoogsten rang geweest was. Elke provincie
heeft zulk een ambtenaar, die den rooden knoop draagt,
Nevens hem staat een tsung tu of vice-koning; deze bestuurt de
burgerlijke zaken en behoort altijd tot de geleerdönklasse. Die Mao
24