in staat is , kleeren te koopen, die aan het lijf passen. Verder
schäften wij ons twee hoofddeksels uit vossenbont aan, die veel
van de beerenmutsen onzer sapeurs hadden, namen al deze fraaijig-
heden onder den arm en trokken er mede naar de herbefg „In de
drie volmaaktheden.”
Ku-Ku-Hote, de Blaauwe Stad, drijft een aanzienlijken handel.
Zij is dien verschuldigd aan de vele kloosters, door welker wijd
beroemden naam lieden uit de verste streken van Mongolie worden
aangetrokken; de handel is dus bijna uitsluitend tartaarsch. De
Mongolen brengen groote kudden paarden, rundvee, schapen en
kameelen; verder pelswerk, eetbare paddestoelen en zout, en dus
bijna al de voortbrengselen hunner steppen. Daarvoor nemen zij
tegelthee, geweven stoffen van verschiffenden aard, zadels, reuk-
werk, dat zij voor hunne afgodsbeelden branden, havermeel, gierst
en allerlei keukengereedschap in plaats. Yooral echter is Ku-Ku-
Hote door zijne kameelenmarkten beroemd. Op een groot plein,
waarop alle hoofdstraten uitloopen, worden de te verkoopen dieren
ten toon gesteld. Het gelijkt een akker met breede voren, want
van het eene einde tot het ander loopen opgehoopte walletjes of
dämmen, waarlangs de kameelen geplaatst worden, en wel zoo,
dat zij met hunne knien op de hoogte dezer regtlijnig loopende
verhevenheden rüsten. Door deze eigenaardige plaatsing vertoonen
de toch al groote kameelen zieh nog reusachtiger. Op deze markt
heerscht een onbeschrijfelijk gewoel; de verkoopers schreeuwen en
prijzen hunne waar aan, de koopers twisten en kijven, men trekt
de kameelen bij den neus en deze doen een oorverscheurend ge-
schreeuw hooren. De draagkracht van zulk een dier wordt op
verschiffende wijzen beproefd; zoo lang het met een last, dien men
het oplegde, zieh nog van den grond oprigten kan, neemt men
aan, dat het dien ook op de reis vermag te dragen. Ook wordt
de volgende proef genomen. Een man gaat den kameel op de kniebui-
ging staan en houdt zieh met beide handen aan de lange hären van
den achtersten bult vast; het dier geldt voor een lastkameel van den
eersten rang, als het dan nog opstaan kan. De handel geschiedt
alleen door tusschenkomst van makelaars, want kooper en verkoo-
per onderhandelen nooit regtstreeks. De bemiddelende personen
loven en bieden, dingen en sluiten den koop. Deze „bespre-
kers van den verkoop” handelen alleen in kameelen en trekken van
de eene markt naar de andere. Zij verstaan de zaak in den grond
en zijn bijzonder geslepen, gevat en listig. Zoodra het op het
vaststellen van den prijs aankomt, worden zij stom, want van nu
af wordt alles verder door teekens uitgemaakt. Zij vätten elkaar
bij de hand en geven onder de wijde mouw door drukken met den
vinger te kennen, hoe veel meer of minder zij bieden. Na geslo-
ten koop worden de makelaars van beide partijen door den kooper
onthaald en krijgen hun loon van zoo en zoo veel sapeken uitbe-
taald.
De Blaauwe Stad heeft vijf groote kloosters, waarvan elk op
zijn minst tweeduizend monnikken telt; buitendien zijn er nog vijf-
tien kleinere, die als ’t wäre filialen van die grooteren zijn. Wij
kunnen zonder overdrijving aannemen, dat in die stad alleen althans
twintigduizend monnikken huizen. Hoe velen in de verschiffende
stadswijken verstrooid wonen en van den handel vooral in paarden
leven, is onmogelijk te bepalen. Het verreweg fraaiste klooster
is dat ders Vijf Torens, waarin een hobilgan, d. i. een opperlama,
woont, die zieh met het wezen van Buddha vereenzelvigd en reeds
verschiffende zielsverhuizingen ondergaan heeft. Hij heeft tegen-
woordig zijn zetel in dit klooster op hetzelfde altaar-, dat vroeger
door den guison-tamba werd ingenomen, en bekwam deze plaats
ten gevolge eener geheel eigenaardige gebeurtenis.
Keizer Khang Hi kwam op zijn krijgstogt tegen de Oeloten
naar Ku-Ku-Hote, de Blaauwe Stad, en wilde den guison-tamba
bezoeken, die toenmaals opperlama in het klooster der Vijf Torens
was. De monnik ontving den keizer zonder van zijn zetel op te
staan en zonder hem het geringste blijk van achting te betoonen.
Toen Khang Hi nader kwam, om eenige woorden tot hem te rig-
ten, trad een kian kiün, d. i. een militaire oppermandarijn, door
dit bewijs van minachting geergerd, haastig toe, trok zijne sabel
en bragt den guisön-tamba een houw toe, die hem deed neertui-
melen. Natuurlijk verwekte dit onder de gansche lamaschap van
het klooster eene geweldige opschudding, die dadelijk ook tot de
overige kloosters der Blaauwe Stad oversloeg. Zij grepen naar de
wapens en het leven des keizers, die geen talrijk gevölg bij zieh
had, hing aan een zijden draad. Deze berispte luid en openlijk
de daad, waaraan die kian kiün zieh schuldig gemaakt had, en
moest zulks doen, om de woedende menigte zoo mogelijk tot bedaren
te brengen. De mandarijn zeide nogtans: „Als de guison-tamba
geen levende Buddha was, waarom is hij dan niet van zijn zetel
opgestaan en heeft achting betoond voör den gebieder van het
heelal ? Was hij een levende Buddha, hoe hepft hij dan niet ge