in een kranke vastzet; doch dat men kleederen en paarden moet
geven, om hem te laten uitdrijven, is iets, dat onwetende of bedriegelijke
geestelijken uitgedacht hebben, om van hunne medemenschen
onbetamelijk voordeel te irekken.”
De wijze van begrafenis is niet overal dezelfde. Geestelijken
zijn slechts tegenwoordig, wanneer men het er op toelegt, de pleg-
tigheid regt deftig te maken. In de landsehappen aan den groo-
ten muur en overal, waar Mongolen en Chinezen gemengd wonen,
hebben de gebruiken dezer laatsten allengs de bovenhand verkregen,
d. i. men bergt het lijk in eene rtest, die in een graf wordt
neergelaten. In de steppe bij de eigenlijke nomaden draagt men
het eenvoudig op een berg of in eene kloof, om het daar aan de
wilde dieren en roofvogels over te laten, t Is een walgelijk
schouwspel, waarvan men in de woestijn dikwijls getuige wordt,
als gieren en wolven om zulke inenschelijke overblijfselen stnjden.
Zeer rijke Mongolen verbranden ook soms hunne dooden met groote
plegtigheid. Men stapelt uit zoden een grooten pyramidalen oven
op en schuift, voordat die klaar is , het in brandstoffen gewikkelde
lijk daarin. Hierop wordt de oven hooger opgetrokken en geslo-
ten, tot op eene kleine opening onder en boven, waardoor men
togt verkrijgt en de rook aftrekken kan. Terwijl het lijk verbrandt,
houden lama’s omgangen en zingen gebeden. Zoodra het ligchaam
tot asch verteerd is , wordt de oven afgebroken; wat van het ge-
beente nog over i s , brengt men aan den opperpriester. Deze
grootlama stampt de beenderen geheel fijn, kneedt er gelijke dee-
len weitenmeel door, maakt alles tot een deeg, en bakt daar met
eigen hand koeken van verschiffende grootte u it, die in de ge-
daante van eene pvramide op elkaar gelegd worden. De aldus
toebereide beenderen worden met veel staatsie in een kleinen toren
gebragt, waartoe de plaats reeds van te voren door een toovenaar
of waarzegger werd aangewezen. Op die wijze worden gewoonlijk
de lama’s begraven en vandaar, dat men in de nabijheid der kloos-
ters en op bergen dikwijls van die torentjes aantreft. Men ziet
ze ook nog in zulke streken, waar de Mongolen lang voor de
Chinezen hebben moeten wijken; alle andere sporen van het voor-
malig verblijf der Tartaren zijn daar verdwenen, want men vindt
er geen lamaklooster meer en evenmin weiden of herders met ten-
ten en kudden. Dat alles is verdwenen, om voor een ander volk
plaats te maken, dat andere gedenkteekenen en gebruiken heeft.
Slechts die begrafenistorentjes staan nog, om getuigenis van de
vroegere bezitters des lands te geven, die hier voor den vreemden
invloed der Kitat moesten zwichten.
De beroemdste begraafplaats der Mongolen ligt in de provin-
cie Schan-Si, bij het lamaklooster der Yijf Torens, U-Tav. Men
beschouwt ze als de beste plaats, waar een lijk met mogelijkheid
liggen kan, want de grond is er zoo heilig, dat ieder, die t ge-
luk heeft, daar ter aarde besteld te worden, alleen hierdoor reeds
op eene uitstekende zielsverhuizing rekenen kan. De overgroote
heiligheid dier streek is daaraan toe te schrijven, dat Bnddha daar
reeds eenige eeuwen in ee'fi berg verblijf houdt. In het jaar 1842
bragt de edele Tokura, van wien boven reeds gesproken is, het
gebeente zijner ouders naar de Yijf Torens en had het onnitspre-
kelijk gelnk, den ouden Buddha met eigen oogen te zien. Hij
heeft ons zelf verzekerd: „Achter het groote klooster ligt een
steile berg, waartegen men op handen en voeten opklauteren moet.
Yoordat men den top bereikt, komt men aan een in de rots uit-
gehouwen zuilengang, legt zieh op den buik en ziet door eene
kleine opening, niet grooter dan het gaatje in een pijperoer. Men
moet lang turen, voordat men iets ziet, doch allengs went het oog
aan de duisternis, tot men eindelijk het gelnk heeft van diep achter
in den berg het gelaat van den ouden Buddha te ontdekken.
Hij zit met over elkaar geslagen beenen in onbewegelijke rust,
omringd van lamä’s uit alle landen, die onophoudelijk voor hem
buigen.”
Hoe men nn ook over dat verhaal van Tokura denke, zoo
veel is zeker, dat de Mongolen en Thibetanen met dat lamaklooster
der Yijf Torens op onbegrijpelijke wijze ingenomen zijn. Niet
zelden ontmoet men in de woestijn gansche karavanen, die het gebeente
der ouders naar de Yijf Torens dragen en voor handen vol
goud eenige spannen gronds koopen, om er een klein grafteeken
te kunnen bouwen. Zelfs de Mongolen van Torgot schijnen eene
boven alles bezwaarlijke en bijna een jaar kostende reis niet te
ontzien, waar het op eene beevaart naar de provincie Schan-Si
aankomt.
Oro niets te verzwijgen, moeten wij hier nog bijvoegen, dat ter
eere van mongoolsche koningen soms begrafenisplegtigheden plaats
hebben, die in barbaarschheid alles overtreffen. Men brengt den
overledene in een uit baksteenen opgetrokken gebouw, dat met vele
steenen beeiden versierd is; zij stellen menschen, leeuwen, olifan-
ten en allerlei voorwerpen uit de buddhistische mythologie voor.
6*