Het begon koud te worden en wy moesteti van ons verblijf te
Ku-Ku-Hote gebruik maken, om ons eene winterkleeding aan te schaffen.
Daartoe moesten wy vooraf eenige oncen zilver in klein geld
omzetten. Naar men weten zal hebben de Chinezen slechts koperen
munt; deze is rond en heeft in het midden een gaatje, zoodat
men haar aan een snoer kan rygen. Zij is de eenige, die in het
ryk omloop heeft; bij de Chinezen heet zij feien, by de Mongolen
dekos, bij de Europeanen sapeke. Goud en zilver worden in het
geheel niet gemunt, maar in kleiner of grooter staven in omloop
gebragt. Goudzand (stofgoud?) en gouden plaatjes hebben insge-
lijks koers in den handel; de bankiers, die goud en zilver koopen,
betalen de waarde daarvoor in sapeken of banknoten, welke laatste
eene bepaalde som van sapeken voorstellen. Een ons zilver
wordt doorgaans voor zeventien- tot achttienhonderd sapeken verkocht,
want de koers wisselt naar gelang er juist meer of minder
zilver in omloop is.
De wisselaars weten op tweederlei wijze hun eigen voordeel
te behartigen. Wanneer zij voor het zilver een redelijken prijs
betalen, bedriegen zij daarentegen bij het afwegen; en wegen zij
behoorlijk, dan betalen zij toch gewoonlijk voor het zilver minder
dan de koers is. In hun verkeer met de Mongolen bedriegen zij
echter noch op de eene noch op de andere manier; zij geven het
juiste gewigt op, liever te veel* dan te weinig, en betalen beter,
dan de koers verlangt Daardoor strooijen zij den Mongolen zand
in de oogen. Zij houden zieh, alsof zij verloren, en zij zouden
werkelijk verliezen, ingeval alleen waarde en gewigt in aanmerking
kwamen. Zij stellen zieh echter bij het rekenen schadeloos en weten
handig met de cijfers om te springen. Bij het overbrengen
van het zilver in sapeken vergissen zij zieh opzettelijk. De Mon-
gool telt en rekent altijd naar de kogeltjes van zijn rozekrans en
is daarin slechts in enkele gevallen vlug genoeg, om de Chinezen
scherp op de vingers te kunnen kijken, weshalve hij zieh de afre-
kening moet laten welgevallen, gelijk men goed vindt, hem die
te maken. Hij is reeds tevreden, als het zilver, dat hij bij
den wisselaar brengt, eerlijk gewogen en daarvoor een billijke prijs
toegestaan wordt. Bij den bankier, waar wij ons geld wisselden,
wilde men ons als Mongolen behandelen. De weegschaal was on-
berispelijk, de ons toegestane koers zeer hoog; wij sloten derhalve
den koop. De wisselaar nam nu zijn man p a n , het rekenbord,
dat in China algemeen in gebruik is, ging aandachtig aan het
cijferen en noemde ons zyne som. Wy zeiden: ,,’t Is hier eene
wisselzaak; gij zyt koopers, wij zijn verkoopers; gij hebt gerekend,
thans willen wij narekenen; geef ons een schrijfpenseel en een
blaadje papier.” — „TJitmuntend; wat gij daar zegt, is de wäre
grondslag van handel en wandel.” Daarbij werd ons zeer voor-
komend schrijfgereedschap voorgezet. Wy rekenden en von den,
dat men ons duizend sapeken te weinig geven wilde. „Hoor,
meester van de bank, uw suan pan heeft zieh duizend sapeken
vergist.” — „Onmogelyk; hoe zou ik met mijn suan pan zulk eene
fout maken? Doch wij kunnen nog eens narekenen.” Hij begon
de balletjes zijner rekenmachine nog eens in beweging te brengen,
terwijl de aanwezenden elkaar met verbaasde oogen aankeken, en
zeide daarop: „Alles is in orde; ik heb goed gerekend; zie maar.”
Meteen schoof hij de machine aan een zijner makkers toe, die
insgelijks rekende en natuurlijk tot dezelfde uitkomst kwam. „Ziet
gij wel, dat geen dwaling plaats vindt ? Hoe komt het n u , dat
uwe rekening met de onze niet overeenkomt ? ” — „Uwe bereke-
ning is valsch, de onze juist. Zie hier, deze kleine getallen zijn
een heel ander ding, dan uw suan p an ; met die is eene vergis-
sing volstrekt onmogelijk. Als alle rekenmeesters der gansche we-
reld hun leven lang niets deden, dan rekenen, zouden zij toch
tot geene andere uitkomst komen, dan tot de onze hier, en zouden
verklären, dat hier nog duizend sapeken te kort zijn.” Thans
schenen alle leden van het kantoor in verlegenheid te geräken, tot
eindelijk een vreemde zieh in het geschil mengde en als bemidde-
laar optrad. „Ik wil teilen,” zeide deze, nam den suan pan, rekende
en verklaarde, dat wij gelijk hadden. De hoofdbankier boog
voor ons zoo diep mogelijk. „Heeren lama’s , uwe rekenkunst
schijnt grooter dan de mijne.” Wij antwoordden: „Dat volstrekt
niet; uw suan pan is zeer goed, maar heeft de beste rekenaar zieh
niet wel eens vergist? Gij kunt u eens vergissen, maar wij, on-
noozelen, vergissen ons daarvoor wel tienduizend maal.” De chi-
nesche beleefdheid vorderde, dat wij ons in zulk een geval op deze
wijze uitdrukten. Men mag een mensch, die zieh heeft bloot ge-
geven, niet doen blozen of, zoo als de Chinezen zieh uitdrukken,
hem het aangezigt niet wegnemen.
Nadat wij zoo gesproken hadden, bekeken allen met groote
nieuwsgierigheid het stukje papier, waarop onze berekening met
eenige arabische cijfers geschreven stond. Zij zeiden: „Dat schijnt
een uitmuntende suan p a n , zeer eenvoudig en gemakkelyk. Wat be