men. Zoodra wij zaten begonnen de kunstenaars hunne voorstel-
ling met een zoo wilden, woesten rondedans, dat liet hoofd er
ons van duizelde. Yervolgens sprongen zij, maakten allerlei kunst-
stukken en vocbten met houten sabels; daarbij klonk de muziek,
er werd gesprongen, het geschreeuw of gehuil van wilde dieren
nagebootst en zoo meer. Een voorname rol speelde een hansworst
hierbij, die allerlei kluchten vertoonde en rijk aan bijtende invallen
was. Wij verstonden niet genoeg thibetaansch, om a l, wat hij in
bet volksdialect uitbragt, te begrijpen; maar het publiek was opge-
togen en beloonde hem met daverende toejuiching. De voorstellers
dansten, zongen en sprongen twee volle uren achtereen; daarna
kwamen zij in een halven kring op ons toe, namen hunne maskers
af, staken de tongen uit en bogen diep. Wij beantwoordden deze
beleefdheid door het uitreiken van eene khata, en de vertooning
was afgeloopen.
Midschu Kung is een tamelijk sterk bevolkt, maar geenszins
bloeijend do rp ; de huizen zijn uit groote, door leem verbonden
steenen opgetrokken; vele zijn half ingestort en de schuilplaats van
een heirleger van groote ratten geworden. Alleen een paar met
kalk gewitte tempels leverden eene vrij nette vertooning op. Er
is eene chinesche post, die echter slechts uit een corporaal met
vier man bestaat, die aan de keizerlijke renboden paarden moeten
leveren. Wij hadden met Ly eene wandeling gedaan. Toen wij
in de herberg terugkwamen, heerschte op het binnenplein eene
andere drukte, dan die van de comedianten, daar onze ulah in
gereedheid werd gebragt. Zij bestond uit 28 paarden, 70 yaks
en 12 geleiders. Den volgenden morgen braken wij op; na eenige
uren kwamen wij aan den uitgang van het groote dal, dat eene
groote kuip geleek. Thans vervolgden wij onzen weg door eene
zeer wilde landstreek. Zij was inderdaad een labyrint, waarin wij
nu achter-, dan vooruit, soms links en dan weer regts trokk
en , om onbeklimbare bergen te vermijden en niet door afgronden
gestuit te worden. Wij hielden ons voortdurend in de kloven en
längs de waterbeken; op vele plaatsen moesten onze paarden meer
springen, dan gaan. Dieren, die niet aan zulke afschuwelijke wegen
gewend zijn, zouden het vermoeijende van zulk een marsch
onmogelijk uithouden. Wij vonden dezelfde rivier terug, waarover
wij kort na ons vertrek uit Lha Ssa reeds eens gekomen waren;
zij stroomde effen en kalm in eene zacht dalende helling en aan
hären breeden oever hadden wij een gemakkelijken weg. Midden
in deze vlakte ontmoet men slechts enkele armoedige, vervalleil
gebouwen, waar de wind door honderd reten en togtgaten blaast;
doch men komt er zoo vermoeid en geledebraakt aan, dat men er
even vast slaapt, als op het zachtste bed.
Wij moesten over het gebergte Lumma E i, voordat wij de stad
Ghiamda bereikten. Onze wegwijzer schrijft: „Dit gebergte is
hoog, schoon niet Zeer steil; het strekt zieh uit in eene breedte
van ruim 40 li. De reizenden kunnen het vergelijkenderwijze als
eene gemakkelijk te begane vlakte besehouwen, als men de sneeuw,
het ijs en de afgronden in aanmerking neemt, die het hart ver-
schrikken en de oogen doen overloopen, voordat zij hetzelve berei-
ken.” Werkelijk is de top van den berg Lumma Ei wel zeer
hoog, maar ligt te beklimmen; wij behoefden geen enkel maal af
te stijgen, wat zeker opmerkelijk is , daar dit bij de bergreizen
in Thibet tot de zeldzaamheden behoort. Op de andere zijde viel
intusschen rijkelijk sneeuw en was het bitter koud. De vredestich-
ter in de koningrijken steeg af, om zieh door het gaan eenigzins
te verwarmen, doch zijne zwakke beenen wilden hem niet dragen
en hij tuimelde omver. Woedend rigtte hij zieh o p , waggelde naar
den naasten soldaat, schimpte ontzettend en ranselde hem, wijl hij
niet van het paard was gesprongen, om hem tot het opstaan te
helpen. Thans Stegen alle chinesche krijgsknechten af, wierpen
zieh voor den mandarijn in de sneeuw neder en stamelden veront-
schuldigingen. Zij hadden zieh voorzeker aan een grof verzuim
schuldig gemaakt; want de chinesche beleefdheid vordert, dat allen
uit den zadel springen, zoodra hun aanvoerder een voet op den
grond zet. Wij reden door een bosch, waar de boomen dikke
sneeuwlagen droegen; kort daarna moesten wij wel een uur lang
in een doolhof van rotsen omklauteren; de helling trouwens was
nog veel moeijelijker en gevaarlijker. Naderhand werden vijf li in
een eng dal afgelegd; kort daarop ontdekten wij een hoop huizen,
t egen een hoogen berg. aanliggende, en twee tempels van colossa-
len omvang. Wij hadden de rustplaat3 Ghiamda voor ons. Yoor
de stad stonden achttien Soldaten in het gelid geschaard; de beide
officieren droegen den witten knoop; allen hadden de sabels ge-
trokken en een boog in den bandelier. Wij hadden dus de bezet-
ting van Ghiamda voor ons, die den mandarijn Ly op eene waar-
dige wijze ontvangen wilde. Zij viel op de knien, en allen riepen
als uit een mond: „De armzalige bezetting van Ghiamda wenscht
heil en geluk aan den tu sse Ly Kuo Ngan! ” Deze hield zii