die hem tot lijfwacht strekten, gingen voor hem uit en dreven
met lange zwarte zweepen de volksmenigte op zijde, om voor hem
plaats te maken. De grootlama — eene soort van aartsbisschop
ging te voet en was omstuwd door de voornaamste geestelijken
der kloosterstad! Deze levende lama mögt misschien veertig jaren
ond zijn, was gedrongen van postuur en had een plat, alledaagsch
gezigt van zeer donkere kleur. Wanneer hij de schoone Buddhagezig-
ten aanzag, moest hij zeker zelf wel erkennen, dat die ten gevolge
der vele overgangen bij hem veel van hunnen oorspronkelijken adel
verloren hadden. De kleeding van dezen grootlama wa3 geheel
die der catholieke bisschoppen; hij had een gelen mijter op het
hoofd, hield den staf met het kruis in de regier hand, droeg een
mantel van violetklenrige zijde, die voor de borst door een haak
werd vastgehouden en volmaakt een koormantel geleek. Wij zou-
den nog in zeer veel andere bijzonderheden kunnen aantoonen, hoe
groote overeenstemming tnsschen den cultus der Buddhisten en dien
der Catholieken bestaat.
De toeschouwers betoonden voor den Buddha uit boter meer
opmerkzaamheid, dan voor hun levenden Buddha, en gene eerste
was dan ook zonder twijfel veel fraaijer; alleen de Mongolen be-
wezen dezen bisschop hun eerbied door de handen te vouwen en
het hoofd te buigen, want ter aarde werpen konden zij zieh on-
mogelijk in zulk een menschengewoel. Nadat de heilige weder in
zijn heiligdom was teruggekeerd, gaf ieder zieh aan eene luid-
ruchtige vrolijkheid over. De menschen sprongen, dansten, zon-
gen en schreeuwden, dat het ver over de steppe moet geklonken
hebben; het was, alsof allen plotselijk door eene dolle razernij
waren overvallen. Om de schouwtooneelen en boterboetseersels
voor beschadiging te behoeden, hielden de lama s brandende fak-
kels omhoog, die niemand naderen mögt. Ons was dit leven te
wild, en al spoedig volgden wij den Kitat-lama naar onze woning.
Den volgenden dag was van dit groote feest geen spoor meer
voorhanden; de basreliefs had men in stukken geslagen en in de
dalkloof geworpen. Al die ontzettende hoeveelheid boter was thans
aan de raven en het wilde gedierte prijs gegeven; de kunstrijke
gewrochten hadden tot tentoonstelling voor slechts een enkelen
avond- en nacht gediend. Jaarlijks worden nieuwe voorwerpen ver-
vaardigd. Met de bloemen verdwenen ook de pelgrims; zij trokken
zwijgend naar hunne steppen terug.
D E R T IE N D E H O O F D S T U K .
W'mderlare geboorte van Tsong-Kaba. —■ Zijn apostolaat en zijne reis
naar liet western. —■ Zijn onderhoud met den opperlama van Thibet
en hervorming van de Buddhadienst. — Bnddhismus en Car
tholicismus. — Be boom der tienduizend beelden. — Gebedev,. —
Pelgrimstogten. — Be lama's en het Christendom. ■— Vertrek
naar Tschogortan.
H e t land Amdo ligt ten zuiden van den Ku-Ku-Noor en
wordt door Oostthibetanen bewoond, die gelijk de Mongolen als
herders een nomadenleven leiden. Het is eene wilde, treurige
streek, met gebergten van roode okergele kleur, vol kloven en
spleten en bijna zonder plantengroei. Slechts hier en daar zijn
enkele dalkommen met weiden aan te treffen.
Volgens de lamakronieken sloeg, omtrent het midden der
veertiende eeuw onzer christelijke jaartelling, een herder van dit
land Amdo, Lombo Moke geheeten, zijne tent op aan den uitgang
eener groote kloof, waarin eene beek over rotsen stroomde. Lombo
Moke’s vrouw heette Schingtsa Tsio. De lieden waren niet rijk;
hunne gansche bezitting bestond in een twintigtal geiten en eenige
yaks; zij leefden kinderloös in deze woestenij. Op zekeren dag
daalde Schingtsa Tsio in de kloof neer, om water te halen. Daar-
bij werd zij door eene duizeling overvallen en zeeg bewusteloos op
een grooten steen neer, waarin eenige letters gebeiteld waren ter
eere van den Buddha Schakdja Muni. Bij haar ontwaken voelde
zij pijn in de zijde en het werd haar duidelijk, dat zij door den
val op dien steen bevrucht geworden was. In het jaar der vurige
hen, d. i. in 1357, baarde zij, negen maanden na die duizeling,
een jongske, dat Lombo Moke den naam van Tsong Kaba gaf,