en er loopen hier en daar ook reeds chinesche woordeu onder. Onze
l'hibe tauen uit Lha Ssa liaddeu moeite, oui te verstaan en zieh ver-
staanbaar uit te drukken. De dragt is evenwel nog dezelfde, met uit-
zondering van het hoofddekseL De mannen dragen een grijzen of
brninen vilten hoed, die er ongeveer uiiziet als een soortgelijke in
Europa, wanneer hij nog „ourijp” is , d. i. van den hoedemaker
nog niet zijn behoorlijk fatsoen heeft bekomen. De vrouwen vlech-
ten het haar in vele kleine strengen, die op de schouders neerhangen,
en dragen boven op den schedel eene zilveren plaat in
den vorm van een schoteltje. Sommigen hechten ook znlk eene
plaat aan weerszijden van het hoofd. Te Li thang maken de vron-
wen haar gelaat niet zwart; dat voorschrift geldt slechts zoo ver
de vrerelcüijke heerschappij van den tale lama reikt. Het grootste
klooster bezit eene dmkkerij, die vele buddhistische werken levert.
Op groote feestdagen komen de lama’s van heinde en ver naar Li
thang, en voorrien zieh daar van letterkundigen voorraad. De
handel in stofgoud, rozekransen en theenapjes uit de wortels van
den wijnstok is niet zonder belang.
De mandarijn, die ons vergezelde, had als rangteeken den
wirten kristallen knoop; hij was een Chinees van mohamedaansehe
afkomst. 2siets echter herinnerde bij hem aan den fraaijen tvpus
zijner vocrouderen; zijn ligehaam was krom en verdraaid, zijn ge-
zigt spits, puntig en van gemeene uitdrukking; daarbij had hij
eene pieperige stem, babbelde onophoudebjk, en had meer van een
snijdersgezel, dan van een militairen mandarijn. Als Muzelman
meende hij veel van Arabie en zijne paarden te moeten verteilen,
die tegen goud werden opgewogen, en redeneerde drnk over Mo-
hamed. wiens sabel metaal doorsneed, over Mekka en deszelfs ijze-
ren muren.
Tan Li thang tot Ta tsien lu , eene chinesche grensstad, heeft
men zeshonderd l i , bij acht rnstplaatsen. Deze laatste streek weegs
was even afschuwelijk, als de eerste en middelste. Berg volgde
op berg, de eene aigrond maakte voor den anderen plaats, en de
sneeuw lag in hoopen. Ook scheen de natuur nagenoeg in alles
dezelfde te zijn, als bij ons vertrek uit Lha Ssa. Hoe verder wij
echter kwamen, des te meer dorpen zagen wij, die evenwel nog
aliijd den thibetaanschen bonwtrant behielden. Het grootste is
Vlakian Dsung, waar eenige chinesche kooplieden magazijnen hou-
den. Eene dagreis vandaar is het veer over den breeden en snel-
vlietenden Ta lang kiang, wiens bronnen aan het Baren Kbaratgebergte,
niet ver van die der Gele Bi vier, liggen; hij vereeuigt
zieh in de provincie Sse tschuen met den Kin scha kiang. Volgens
de overleveringen is het thibetaansehe volk van de boorden van
den Ta lung Hang afkomstig. Toen wij in eene boot overstaken,
zagen wij, hoe een herder op een zonderlinge manier de overzij
bereikte. Zijne brug bestond in een lang touw uit yakshuid, dat
van den eenen naar den anderen oever was gespannen. Eene soort
van houten stijgbeugels hing door middel van eene Sterke koord
aan eene op het touw loopende roL De herder plaatste zieh rug-
gelings met de voeten in de beugels, greep met beide handen het
touw en trok het zoetjes naar zieh toe; ten gevolge van de zwaarte
van zijn ligehaam liep de rol, en de overgang was zoodoende in
körten tijd bewerkstelligd. Ook in sommige landen van Europa, b. v.
in Frankrijk, treft men zulke touwen bruggen aan; in Thibet zijn
ze talrijk en tot den overgang bij afgronden en bergstroomen ook
zeer doelmatig, schoon men aan dergelijke luchtreizen gewend moet
wezen. Wij voor ons hebben er ons niet aan gewaagd. Ook ijze-
ren kettingbruggen komen in menigte voor, vooral in de provin-
cien Uei en Dzang.
Eindelijk hadden wij de chinesche grens bereikt; maar nog
op den berg voor Ta tsien lu vonden wij diepe sneeuw; bij ons
inrijden in de stad regende het. Wij waren in Junij 1846 en hadden
voor ongeveer drie maanden onze reis uit Lha Ssa aanvaard. Den
afgelegden afstand berekent de wegwijzer op 5050 li. Ta tsien lu
beteekent „smederij der pijlen;” dezen naam bekwam de stad, wijl
in ’t jaar 234 onzer tijdrekening de veldheer Wn Heu op zijn
krijgstogt tegen de zuidelijke provincien hier eene pijlensmederij liet
oprigten. Het land behoorde bij afwisseling aan Thibet en China,
doch sedert ongeveer honderd jaren onbetwist aan dit laatste rijk.
In onzen wegwijzer staat het volgende: „De muren en vestingwerken
van Ta tsien lu zijn van behouwen steenen. Chinezen
en Thibetanen wonen hier vermengd. Hier is de uitgang uit China
voor officieren en Soldaten, die naar Thibet vertrekken. Er gaat
ook veel thee door, en er wordt hier eene groote theemarkt ge-
houden. De inwoners van dit district hangen zeer aan liet Bud-
dhageloof; intnsschen zijn zij opregt en regtvaardig, onderworpen
en gehoorzaam, zoodat niet eens de dood hunne goede hoedanig-
heden veränderen kan. Zij zijn sinds langen tijd aan de chinesche
regering gewend en betoonen haar aanbankelijkheid.”
Wij bleven drie dagen in deze stad. Met den eersten amb