hunne vroomheid geen zwarigheid maken, om zieh het goed van
anderen toe te eigenen. Aan broeder Gäbet werden op zekeren
nacht eenige staven zilver en een horologie ontvreemd, en wij kon-
den ons dus persoonlijk overtuigen, dat de regtschapenheid van
enkele discipelen van den Heilige nog al iets te wenschen over-
laat. De handel van Groot-Kuren is zeer bloeijend; russische en
chinesche waren zijn in menigte voorhanden; tot betaalmiddel dient
onder alle omstandigheden tegelthee; deze is de waardemeter, de
vaste munt. Een paard, een kameel, een huis of wat ook wordt
bij den verkoop op zoo of zoo veel stukken tegelthee aangeslagen:
vijf daarvan staan met een ons zilver gelijk.
Het hof van Peking onderhoudt te Groot-Kuren eenige man-
darijnen, naar het heet, om des noods de orde onder de daar
vertoevende Chinezen te handhaven, maar eigenlijk om den guison-
tamba in het oog te houden, wiens magt den keizer van China
met bezorgdheid vervult. Men heeft in de hoofdstad niet verge-
te n , dat Tscheng-Kis-Khan uit den stam der Khalkhas is voortge-
komen en dat dit krijgshaftig volk zijn roemrijk voorleden nog al-
tijd in aandenken houdt. De minste beweging te Groot-Kuren jaagt
den keizer onrust en schrik aan.
In ’t jaar 1839 besloot de guison-tamba, den keizer Tao Kuang
te Peking een bezoek te brengen. Toen deze tijding ten hove
ruchtbaar werd, veroorzaakte zij daar eene algemeene ontsteltenis,
en de naam van den grooten lama der Khalkhas deed den keizer
in zijn paleis sidderen. Hij zond onderhandelaars, öm den guison-
tamba van zijn besluit af te brengen of, zoo dit niet gelukte, al-
thans zorg te dragen, dat geen onrustige beweging plaats vond.
De lamakoning bleef intusschen bij zijn voornemen en gaf slechts
toe, dat zijn gevolg uit niet meer dan drieduizend monnikken zou
bestaan; ook liet hij zieh bewegen, om de overige vorsten der
Khalkhas, die met hem naar Peking hadden willen gaan, te huis
te laten. Yervolgens begaf hij zieh op weg, en zijn togt bragt
alle mongoolsche stammen in eene ongehoorde beweging. Zij stroom-
den in ontelbare scharen toe en schaarden zieh längs de wegen,
welke de Heilige inslaan moest. Ieder stam bragt zijne offers,
gansche kudden paarden, kameelen en schapen, staven goud en
zilver of edelgesteenten. Het geloovig volk had längs den gan-
schen weg in de woestijn Gobi putten gegraven, en de vorsten
der landen, welke de guison-tamba doortrok, zorgden, dat op alle
legerplaatsen levensmiddelen in overvloed voorhanden waren. De
lamakoning zat in eene gele draagkoets, die door vier paarden ge-
dragen werd; elk der vier werd door een hoogen kloostergeestelijke
bij den teugel geleid. De drieduizend lama’s , die het gevolg uit-
maakten, reden deels voor, deels achter den draagzetel op paarden
of kameelen, schoon niet in rij en gelid, maar zonder eenige
orde door elkander. Allen gaven blijken van de vurigste geestdrift;
de scharen der geloovigen zagen de aankomst van den Heilige
met brandend ongeduld te gemoet. Zoodra de draagkoets in'
het gezigt kwam, vielen allen op de knien neder, en wanneer ze
nader kwam, wierpen zij zieh plat ter aarde, legden de gevouwen
handen voor het voorhoofd en bogen zieh neder in het stof. Het
was alsof een god door het land ging, om over de volken zijn
zegen uit te spreken. Op die wijze vervolgde de guison-tamba
zijn plegtigen optogt tot aan den grooten muur. Hier echter was
hij geen god meer, maar slechts de vorst van een nomadenvolk,
waarop de Chinezen minachtend nederzien, doch dat het keizerlijke
hof bezorgdheid inboezemt, wijl het onder omstandigheden de rust
des rijks in gevaar brengen kon. Op chineschen bodem mögt de
Heilige slechts de helft van zijn gevolg medebrengen; alle anderen
moesten ten noorden van den muur blijven en sloegen in de vlak-
ten voor Tschakar hunne tenten op.
De guison-tamba toefde drie maanden te Peking, bezocht den
keizer meermalen en ontving de wel eenige zorg en achterdocht
wekkende huldebetooningen der Mandschuvorsten en van de hoofd-
ambtenaren van het keizerrijk. Eindelijk bevrijdde hij het hof van
zijne lästige tegenwoordigheid en keerde terug naar zijn land, na-
dat hij eerst nog het klooster der Yijf Torens en dat in de Blaauwe
Stad met een bezoek vereerd had. Het was hem nogtans niet
vergund, Groot-Kuren weder te zien; hij stierf onderweg; de Mongolen
beweerden, dat de keizer hem te Peking een langzaam doo-
dend vergif had doen toedienen. De Khalkhas zijn sedert hevig
verbitterd; doch droefheid heeft dit sterfgeval anders niet bij hen
verwekt, daar zij de onwrikbare overtuiging koesteren, dat de
guison-tamba niet werkelijk sterven kan; hij gaat slechts naar een
ander land over, om daar jonger, frisscher en krachtiger weder te
voorschijn te komen. Inderdaad vernamen zij in 1844 dan ook,
dat hun levende Buddha in Thibet weder vleesch was geworden,
en zonden een plegtig gezantschap naar den vijfjarigen knaap af,
om hem op zijn önvergankelijken troon te verhelfen. Toen wij te
Ku-ku-Noor, aan den oever van het Blaauwe Meer gelegerd waren,
7