Ling werd in den oorlog van Kien Long tegen Thibet als opper-
bevelhebber tegen de rebellen uitgezonden. Toen hij met vierdui-
zend man over het Wa ho-gebergte wilde trekken, verklaarden de
inlandsche gidsen, dat de gansche legerafdeeling onder de sneeuw
zou bedolven worden, indien niet ieder gedurende den overgang
het diepste stilzwijgen in acht nam. Dat deed men dan ook; maar
het gebergte was niet in een dag te overschrijden, en men moest
op de hoogvlakte rust houden. De krijgswet schreef voor, dat ’s
morgens een kanonschot werd gelost, en Mao Ling volgde ook thans
dit gebruik. Toen echter het geschut dreunde, stortten als uit den
hoogen hemel sneeuwlawienen naar beneden, waaronder de kiang
kiun met al zijn volk begraven werd. Slechts een kok met drie
dienaren bragt er het leven af, daar hij vroeger opgebroken en ver
vooruit was. De keizer benoemde den veldheer tot beschermgeest
van het gebergte en liet deze pagode bouwen. — Sneeuw en hagel
komen volgens het geloof der Chinezen van den berggeest;
deze heet E ia ma tscMng scMn, d. i. de god geworden pad; want
aan den oever van het reeds vermelde meer houdt eene groote
pad toe, die zieh slechts zelden laat zien; maar als zij zucht of
sclireeuwt, hoort men dat honderd li in het rond. Zij woont daar
reeds zoo lang als hemel en aarde bestaan, heeft deze plaats nooit
verlaten, en is een god en de geest van het gebergte geworden.
Keeds zeer vroeg braken wij ’s morgens op; gedurende dien
nacht was een voet hoog sneeuw gevallen, en het gaan werd daar-
door minder moeijelijk; doorgaans toch is het gebergte met eene
laag dun ijs overdekt en zeer glad. Met zonsopgang hadden wij de
hoogte bereikt, en ieder stelde zieh thans voor het gedwongen zwij-
gen schadeloos. Het plateau maakt eene treurige vertooning: zoo
ver het oog reikt anders niet dan sneeuw; geen boom, niet eens de
sporen van een wild dier; alles is even eentoonig en slechts hier en
daar staat een donkere paal of staak tot wegwijzer. De reizenden
vinden niet eens eene plaats, om thee te koken. Den ganschen dag
was het weer ongelukkig zoo beider, dat de door de sneeuw terugge-
kaatste zonneglans onze oogen pijnlijk aan deed, niettegenstaande wij
brillen droegen. Tegen den avond hadden wij den rand der hoogvlakte
bereikt, daalden door dalkloven af en Melden te Ngenda Tschai ons
nachtverblijf. Wij Melden een dag ru st, een lama maakte voor ons allen
oogzalf gereed. Nu hadden wij nog drie dagreizen naar Tsiamdo, op
een verschrikkelijken weg, door kloven en over waggelende bruggen.
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Tsiamdo. — Krijg tusschen twee leoende Buddha’s. — Kalksteenge■
lergte. — Be groote hoofdman proül tamba. ■— Een buddhistisch
heremiet. — Be rustplaats Angti. — Be stad Bjaya. —■
Het bisamdier. — Be rimer met goudzand. — Be slad Bat-
hang. — Be mandarijnen van Lithang. — Thibetaansche bruggen.
— Aanhomst te Ta tsien lu aan de thibetaansche grens.
W i j bereikten Tsiamdo op den zesendertigsten dag na ons
vertrek uit Lha Ssa; in dezen tijd hadden wij tweeduizend vijf*
honderd li of ongeveer derdehalfhonderd volle uren gaans afgelegd,
en thans waren wij in deze hoofdstad der provincie Kham, waar
de chinesche regering een groot magazijn benevens een militairen
post van bij de driehonderd man onder een yeu h i, een tsien tsung
en twee pa .tsung heeft. De stad ligt in een dal tusschen hooge
bergen; vroeger had zij eene omwalling, doch de aarden muren
zijn ingestort, de steenen bekleeding wordt weggenomen en tot het
bouwen van huizen gebruikt. Tsiamdo heeft ook geene kunstige
versterkingen noodig, daar het aan de beide rivieren Dsa tschu en
Om tschu toereikende dekking heeft. Beide stroomen om de stad
en vereenigen zieh ten zuiden van haar in den Ta long kiang,
die van het noorden naar het zuiden door Yun nan en Cochin-
china stroomt en in de Chinesche Zee uitloopt. Zoowel over den
Dsa tschu als over den Om tschu, en dus aan de regter en de
linker zijde der stad, is eene brug geslagen; beide brengen op
parallel loopende wegen de eerste naar de provincie Sse tschuen, de
andere naar Tun nan, doch deze laatste wordt weinig gebruikt. De
regeringsbeambten kiezen uitsluitend den eersten; op den tweeden
ontmoet men nu en dan chinesche kooplieden, die van de regering-
het privilegie gekocht hebben, om in Thibet handel te drijven.
24*