te zyn; men vraagt, hoe ver het verwijderd is en hoe veel
lama’s daar wonen, Men laat hem verder beantwoorden, welke
gebruiken en gewoonten de overledene gehad heeft, welke eigenaar-
digheden, en ook moet hij verteilen, onder welke omstandigheden
hij gestorven is. Ten laatste legt men hem verschillende gebede*
boeken, huisraad van allerlei aard, theebussen, kopjes en dergelijke
voor. Uit al deze voorwerpen moet hij die opzoeken, waarvan hij
zieh gedurende zijn vroeger leven bediende.
Doorgaans staat de knaap, die op zijn hoogst vijf of zes ja*
ren oud is , de proef goed door; hij antwoordt op alle vragen zeer
bepaald en naauwkeurig, en wordt geenszins verlegen, als hij zijn
vroeger huisraad aanwijzen moet. „Hier zijn mijne gebedeboeken;
dat daar is mijn theenapje,” en zoo verder. Het is wel zeker,
dat de Mongolen bij dergelijke gelegenheden dikwijls op sluwe
wijze bedrogen worden; maar wij gelooven toch, dat in vele ge*
vallen beide partijen volmaakt te goeder trouw te werk gaan. Wij
hebben bij menschen, die wij voor ten volle geloofwaardig houden,
berigten ingewonnen, en het schijnt uitgemaakt, dat niet alles, wat
men van de schaberons verhaalt, aan misleiding en goochelarij mag
worden toegeschreven *).
Thans is het regt van het kind op den rang van een levenden
Buddha aan geen tegenspraak meer onderworpen, en hij wordt
in triomf naar den sumeh geleid, waar hij voortaan opperlama
zijn zal. Onderweg komt alles in opstand; de Mongolen snellen
in scharen toe, werpen zieh voor hem neder en brengen offers,
In zijn klooster zet men hem op het altaar; koningen, vorsten,
mandarijnen, lama’s , rijk en arm uit het volk komen den knaap
hulde brengen, dien men ver uit Thibet gehaald heeft en wiens
wonderbare eigenschappen achting, bewondering en eerbied inboe*
zemen. Elk mongoolsch land heeft in zijn beroemdste klooster
eenen levenden Buddha. Buiten dezen superior heeft het dan echter
nog een anderen opperlama, die uit de aanverwanten der ko-
ninklijke familie gekozen wordt. Jeder uit Thibet gehaalde Buddha*
*) De heer Huc zegt verder in zijn tekst, dat eene „bloot mensche-
lijke philosophie” dergelijke dingen verwerpen of voor hedriegerijen der
lama’s uitkrijten moet, terwijl hij zelf echter gelooft, dat de hooze aarts*
logenaar, de Duivel, daarbij de hand in het spei heeft. Daar Satan
Simon den Toovenaar in Staat stelde, om zieh in de lucht te verheffen,
moet hij ook wel door den mond van een zuigeling kunnen spreken,
Quod erat demonstrandum.
lama resideert in het klooster als levende god, wien de vromen
dagelijks als zoodanig eere toebrengen; daarvoor geeft hij hun zij-
nen zegen. Alles*; wät op gebeden en godsdienstige plegtigheden
betrekking heeft, al het liturgische derhalve, staat onder zijn on-
middellijk toezigt. De mongoolsche opperlama daarentegen waakt
voor het bestuur en de policie in het klooster. Deze beide opper-
sten hebben verschillende onderbeambten onder zieh, die de loopende
zaken bezorgen, de inkomsten en uitgaven beheeren, koopen,
verkoopen en de kloostertucht handhaven. De sckrijvers moeten
boek houden en de verordeningen uitvaardigen, welke de regerende
opperlama in het belang der orde noodig acht. Deze schrijvers
zijn doorgaans geleerde lieden, die mongoolsch en thibetaansch,
dikwijls ook het chineesch en het mandschu verstaan. Zij moeten
zieh aan een streng onderzoek voor alle lama s en de regerings-
ambtenaren onderwerpen, voordat zij tot hunne betrekking worden
toegelaten.
De lama’s in een klooster, buiten dit gering aantal hooge en
läge ambtenaren, worden in leeraars of meesters en schoberen ver-
deeld. Ieder lama, die leeraar is , heeft eenige schoberen, schabis,
onder zijne leiding en opzigt; zij gaan bij hem in de leer, wonen
in zijn huis en moeten zieh met alle huiselijke werkzaamheden belasten.
Zoo hoeden zij des leermeesters vee, melken de koeijen,
maken boter, scheppen den room af. Tot loon daarvoor leert de
leeraar hun de gebeden en godsdienstige gebruiken. De schabi
moet ’s morgens vroeg voor den leeraar opstaan, het vertrek op-
ruimen, vuur aanmaken en thee zetten. Dan neemt hij zijn ge-
bedeboek, stelt dat eerbiedig den meester ter hand, buigt driemaa.1
voor hem, zoodat hij met het hoofd den grond raakt, en mag bij
dat abes geen woord spreken. Door deze bewijzen van hoogach-
ting wil hij te kennen geven, dat hij wenscht, dat de meester hem
de taak opgeve, welke hij in den löop van den dag te leeren heeft.
De leeraar opent het boek en leest zijn discipel eenige regels voor,
waarop deze nogmaals drie buigingen maakt en zieh verwijdert.
De schabi kan zijne gebeden leeren wanneer en waar hij wil, want
daartoe is geen bepaald uur voorgeschreven. Hij mag slapen of met
de andere discipelen speien, zonder dat zijn meester zieh daarom
bekommert; doch ’s avonds, voordat hij slapen gaat, moet hij zijne
gebeden van buiten kennen en zonder haperen opzeggen. Gaat
dat goed, zoo heeft hij zijn pligt gedaan, en het stilzwijgen zijns
meesters is zijn loon; daarentegen wordt hij emstig bestraft, ingeval