40
manieren en bijzondere welbespraaktheid; daarbij kent hij de gan-
sehe wereld en weet overal bescheid van te geven. Na eene lange
inleiding komt hij eindelijk tot de hoofdzaak en vraagt, wat wij
te eten verlangen. Wij noemen hem de spijzen, en hij herhaalt
luid zingend wat wij zeggen, opdat de „stadhouder van den keu-
kenliaard” er zieh naar zou kunnen rigten. Men wordt verw'on-
derlijk vlug en stipt bediend. De beleefdheid vordert, dat men
van zijn stoel opsta en bij de rij af alle in de zaal aanwezigen tot
meeproeven uitnoodige; eerst als dat gedaan is , mag men zieh aan
tafel neerzetten. Men roept, de armen uitbreidende, den overigen
gasten luid to e : „Komt en drinkt een glas wijn met mij; laat u
een weinig rijst smaken! ” De genoodigden antwoorden: „Wij
danken zeer; kom liever bij ons aan ta fe l; gij zijt er welkom.”
Iliermede is aan de voorschriften der wellevenheid voldaan; men
heeft, gelijk de gewone uitdrukking is , zijne eer opgehouden en
kan zieh thans als man van fatsoen zat eten.
Zoodra men van tafel opstaat, verschijnt de intendant der tafel
andermaal. Terwijl wij door de zaal gaan, zingt hij achtereen-
volgend de namen van alle spijzen o p , die wij besteld en genut-
tigd hebben; ten laatste bruit hij met verheffing van stem u i t ,
hoeveel ons gansche gelag bedraagt. Dit wordt bij de tapkast be-
taald. De chinesche kasteleins weten uitmuntend de ijdelheid hun-
ner gasten te prikkelen en hen door allerlei kunsten tot het uit-
geven van veel geld te verleiden.
Wij hadden meer dan eene reden, om Tolon Noor te bezoe-
ken. Yooreerst moesten wij allerlei reisbenoodigdheden aankoopen
en ten anderen was het voor ons van belang, met de lama’s ken-
nis aan te knoopen en van hen inlichtingen te verkrijgen, die ons
tot ons doel dienstig konden zijn. Terwijl wij het een en ander
inkochten, hadden wij gelegenheid, om de verschillende deelen der
stad te doorloopen. Tolon Noor, d. i. de zeven meren, wordt
door de Chinezen Lama Miao of klooster der lama’s genoemd; de
Mandschu noemen het Nadan Omo en de Thibetanen Tsot Dün;
deze laatste benamingen beduiden volmaakt hetzelfde als Tolon
Noor, t. w. zeven meren. Op de kaart van Andriveau-Goujon,
die op eenige kleine onnaauwkeurigheden na wezenlijk voortreifelijk
is en ons veel dienst heeft bewezen, is deze stad als Dscho-Nai-
man-Sume aangeteekend. Deze mongoolsche woorden beteekenen
zoo veel als „de achthonderd kloosters.” In het land zelf kent men
deze benaming niet.
Tolon Noor is niet met een muur omgeven en bestaat uit ¡[eene geweldige opeenpakking van leelijke, onregelmatig verdeelde
ihuizen. In de straten treft men overal kuilen, poelen en water-
Foopen aan. De voetgangers gaan aan beide zijden längs de hui-
[en de een achter den ander, op een ellendig voetpad; voertuigen
Ln lastdieren houden zieh in het midden en komen in den zwar-
[ten, taaijen, stinkenden modder slechts met veel moeite voort.
I ENiet zelden slaat een wagen om, wat dan doorgaans eene schrik-
■barende verwarring veroorzaakt, want de dieren smoren bijna in
¡het slijk, de goederen worden beschadigd of door gaauwdieven ge-
I ptolen; want dergelijk gespuis schiet dadelijk als de gieren toe.
I Tolon Noor is eene geenszins aangename stad, de omstreken zijn,
I gelijk reeds gezegd is, geheel onvruchtbaar, de winter is ontzet-
feend koud, de zomer drukkend heet; desniettemin is hier eene
jgroote menschenmenigte zaamgestroomd en wordt er een drukke
Handel gedreven. Russische waren komen längs den weg, die naar
kiachta leidt; de Mongolen drijven daar bestendig talrijke kudden
| pssen, kameelen en paarden längs en nemen lakens, tabak en thee iÎiterug mede. Dit onophoudelijk toe- en afstroomen van vreemde-
Uiiigen geeft aan de bevolking van Tolon Noor een bijzonder bont
^n levendig aanzien. Kramers bieden op straat den voorbijgangers
¡allerlei snuisterijen aan; de kooplieden staan in hunne kramen en
lokken door luiden toeroep tal van koopers aan; de lama’s , rood
fen geel gekleed, zoeken door hunne behendigheid in het besturen
■ ran vurige rossen de bewondering der toeschouwers gaande te ma-
kcn. Onder de handelaren zijn die uit de provincie Schan-Si het
I plrijkst vertegenwoordigd; zij plegen zieh nogtans in Tolon Noor
I niet op den duur neer te zetten, maar keeren na eenig vermögen
I perworven te hebben naar hun vaderland terug. Deze handelsplaats
I paakt de meeste Chinezen gegoed of rijk, terwijl de Mongolen er
I eich te gronde rigten. Tolon Noor is zoo veel als een reusachtige
■luchtpomp, die de beurzen en koffers der Tartaren ledig maakt.
De gieterijen van Tolon Noor leveren prächtige beeiden van
B jz e r en brons, die met volle regt wijd en zijd beroemd zijn, in
■Mongolie niet alleen, maar tot in de verwijderdste streken van Thi-
■bet. Deze gieterij wordt fabriekmatig op groote schaal gedreven
Ben voorziet alle buddhistische landen van afgodsbeelden, klokken
Ben tempelgereedschappen. De kleinere beeiden zijn uit een enkel
Bstuk, de grootere worden in deelen gegoten en daarna aaneen ge-
Hhecht. Toen wij te Tolon Noor waren, ging juist een groot trans