het schilderen, en daarom ontbreekt het in hunne tempels dan ook
niet aan beeiden en zijn deze dikwijls zoo met snijwerk overladen,
dat men erkennen moet, dat hunne vaardigheid om met mes en
beitel om te gaan veel meer lof verdient, dan wel hun goede
smaak. Buiten om den tempel staan tijgers, leeuwen en olifanten
op groote blokken graniet; de zware steenen leuningen aan weers-
zijden van den trap, die naar de groote hoofddeur leidt, prijken
met duizende gesneden of gebeitelde figuren van vogels, kruipende
gedierten en fabelachtige wezens van allerlei aard. In het binnen-
ste des tempels ziet men overal half verheven beeldwerk uit hout
of steen, dat wel grillige, maar verwonderlijk fijn en keurig uit-
gewerkte vormen vertoont.
De lamakloosters in Mongolie kunnen noch in rijkdom, noch
in grootte met die in Thibet wedijveren, schoon enkele onder hen
in hoog aanzien staan en onder de vereerders van Buddha wijd
en zijd vermaard zijn, vooral dat te Groot-Kuren in het land der
Khalkhas. Op onze reizen door noordelijk Mongolie kwamen wij
in de gelegenheid, om dat te bezoeken, en eene nadere beschrij-
ving dezer merkwaardigheid zal onzen lezers hier denkelijk niet
onwelkom zijn. Kuren beteekent in het mongoolsch zoo veel als
omwalling, omheining.
Het lamaklooster van Groot-Kuren ligt aan de rivier Tula.
Daar begint een uitgestrekt woud, dat onafgebroken ter lengte van
zes tot zeven dagreizen tot aan de russische grens reikt. Naar
het oosten moet het wel tweehonderd uren gaans lang zijn en zieh
tot het land der Solons in Mandschurie uitstrekken. Om naar
Groot-Kuren te komen, moet men eene voile maand over onafzien-
bare dorre vlakten, over eene ware zandzee reizen. Deze groote
woestijn van Gobi levert overal eene onuitsprekelijk treurige en
sombere vertooning o p ; want nergens ontmoet men er eene beek
of bron, nergens breekt boom of heester de vermoeijende eentoo-
nigheid af; doch zoodra men de hoogte der Kugurbergen bereikt,
die in het westen de staten van den guison-tamba begrenzen,
verkrijgt alles plotselijk een geheel ander aanzien. Men heeft schil-
derachtige dalkommen voor zieh en ziet bergen, die als een amphitheater
de een achter den ander oprijzen en prächtige wouden
dragen. Eene breede dalkloof dient der rivier Tula tot bedding.
Deze heeft hare bronnen in de Barkagebergten, stroomt eerst van
het oosten naar het westen, besproeit de weiden, waarop de kud-
den der lama’s gedreven worden, maakt boven Groot-Kuren eene
bogt, rigt haar loop naar Siberie en stört zieh in het meer Baikal
uit.
De menigte van huizen, die het klooster uitmaken, staat ten
noorden van de rivier op de breede hellingen van een berg. De
tempels, waarin de guison-tamba en verscheiden andere opperlama’s
verblijf houden, onderscheiden zieh door hunne hoogte en vergulde
daken. In die groote kloosterstad wonen gemiddeld d e r t i g d u i -
z e n d monnikken, de bevolking der bijkloosters in den omtrek
medegerekend. De vlakte, die zieh voor den berg uitstrekt, is ten
allen tijde met tenten van verschillende grootte bezaaid; daarin
huizen de pelgrims, die hier hunne godsdienst komen verrigten;
want naar Groot-Kuren stroomen geloovigen uit alle landen, waar
Buddha vereerd wordt. Derwaarts komen de U-Pi-Ta-Dzeh of
Tischhuid-Tartaren en slaan hunne tenten nevens die der Torgot
o p , die van de heilige bergen, Bokte Ula, afdalen. De Thibeta-
nen en de Pebun uit den Himalaya zijn langzaam met hunne yaks
of langharige ossen opgekomen en legeren zieh nu nevens de Mand-
schus van de oevers van den Songar en den Amur, die de verre
reis naar Groot-Kuren öp sieden hebben ondernomen. Onophou-
delijk worden tenten opgeslagen en afgebroken, komen scharen van
pelgrims en trekken weder af, op kameelen, ossen of yaks in sieden
en wagens, te paard en op muildieren.
De witte tenten der lama’s zijn in horizontale lijnen op de
helling des bergs in dier voege gebouwd, dat de eene rij telkens
hooger ligt dan de andere; zij doen dus uit de verte gezien aan
een reusachtig altaar denken, waarop de tempel van den guison-
tamba het allerheiligste voorstelt. Uit het binnenste van dezen
tabernakel, welks verguldsel en lichte kleuren ver in de oogen
blinken, treedt de lamakoning te voorschijn en ontvangt zonder
ophouden de hüldebetooningen der öntelbare geloovigen, die zieh
voor hem neerbuigen en in het stof werpen. In het land noemt
men hem bij voorkeur den „heilige,” en elk Khalkhas-Mongool
stelt er eer in, te kunnen zeggen, dat hij een discipel van den
Heilige is. De minste bewoner van Groot-Kuren antwoordt op de
vraag, waar hij vandaan is: „Kure bolcte-ain schabi (Ik ben een
discipel van den heiligen Kuren).” ,
Ongeveer op een halfuur afstands van het klooster en in de
nabijheid der rivier Tula ligt eene groote chinesche handelsstation.
De deels houten, deels leemen huizen zijn omgeven met paalwerk,
om ben tegen dieven te beschermen, daar vele pelgrims bij al