Toen spuwde de Chinees hem plotselijk water in het gezigt. On-
willekeurig wilde de Mongool zieh de oogen uitwrijven, en daarop
juist had de Chinees gerekend, hij pakte zijne .tegenpartij behendig
bij een been, het evenwigt ging verloren, en de reus tuimelde
onder het daverend handgeklap der toeschouwers ter aarde.
Deze chinesche kunstgreep werd ons verteld door een tartaar-
schen ru ite r, met wien wij in het koningrijk Efeh een eindweegs
zamen reisden. Onderweg maakte hij ons opmerkzaam, dat de
hinderen bij de tenten zieh in het worsteien oefenden. „Dat is in
ons land Efeh de liefste oefening van iedereen; men schat bij ons
in den man slechts twee dingen, dat hij namelijk een knap ruiter
en een knap worstelaar is.” Wij zagen bij eene tent knapen speien,
d. i. worsteien. De grootste onder hen, op zijn hoogst negen
jaar oud, pakte een zijner makkers met de armen, wierp hem over
zijn hoofd en ging met hem om als met een speelbal. Dit over
en weer werpen herhaalde hij zeven tot acht maal, en terwijl wij
bij dit hoogst gevaarlijk spei ons hart vasthielden, huppelden en
sprongen al deze kleine Mongolen er vrolijk bij in het rond.
Op den tweeentwintigsten dag der achtste maand waren wij bui-
ten de grenzen van het koningrijk Efeh en reden vervolgens over
een gebergte, welks hellingen met dennen en berken bezet waren.
Dit gezigt was voor ons een wezenlijk genot, want over het ge-
heel zijn de vlakten van Mongolie zoo arm aan hout, naakt, bar
en eentoonig, dat het iemand goed doet, als hij eens boomen ziet.
Onze blijdschap maakte echter spoedig voor een ander gevoel plaats,
want toen wij een hoek omreden, stonden drie ongemeen zware
wolven voor ons, die ons rüstig en onverschrokken aanstaarden.
Wij Melden dadelijk s til, Samdadschiemba was met een sprong van
zijn klein muildier, liep op een kameel toe en pakte dien met
forschen greep bij den neus. Dit was een uitstekend middel, want
de kameel begon zoo vreeselijk en doordringend te schreeuwen, dat
de daardoor verschrikte wolven het ijlings op een loopen zetten.
Onze Arsalan was stellig overtuigd, dat zij voor zijne weinigheid
de vlugt uamen, en begon hen te vervolgen. Nu echter maakten
de wolven weder regtsomkeert, en de bewaker onzer tent had waar-
schijnlijk met zijn leven voor zijne vermetelheid moeten boeten, wäre
broeder Gäbet hem niet te hulp gekomen door ook zijn kameel bij
den neus te pakken, waarop het voor de wolven zoo onuitstaanbare
schreeuwen op nieuw begon. De wolven zetten het thans voor de
tweede maal op een loopen, en waren ons weldra uit het gezigt.
De vlakten van Mongolie zijn zeer dun bevolkt en voor een
groot deel aan het wild gedierte övergelaten; men krijgt er echter
slechts zeer zelden wolven te zien, waarschijnlijk wijl de Tartaren
tegen deze gevaarlijkste vijanden hunner kudden een bloedigen ver-
delgingsoorlog voeren. Zoodra men verneemt, dat een wolf in
de nabijheid is , stijgt oud en jong te paard, en weldra wemelt
de vlakte van ruiters, die allen met den vangstrik gewapend zijn.
De wolf mag vlugten, waarheen hij wil, overal ziet hij zieh door
zijne vijanden bedreigd. De rossen der Mongolen zijn vlug als
geiten en klauteren ook bij steile, halsbrekende hoogten op. Wanneer
de ruiter den wolf den strik om den hals heeft geworpen,
keert hij om, rent in galop voort en sleept het monster achter zieh
aan naar de naaste tent. Daar bindt men het den bek toe, om
het naar hartelust te kunnen martelen; in 5t eind wordt het levend
gevild en zoo laat men het loopen. In den zomer kan het zoo
nog wel eenige dagen leven, doch in den winter moet het bij de
strenge koude spoedig bezwijken.
Nadat de wolven verdwenen waren, hadden wij eene andere
vrij zonderbare ontmoeting, t. w. van twee karren, die ieder door
drie rossen getrokken werden. Buitendien waren echter nog voor
ieder voertuig twaalf groote, er wild uitziende honden aan ijzeren
kettingen gespannen; aan iedere zijde waren vier en vier andere
liepen achteraan. De karren waren beladen met vierkante rood
verlakte kisten, waarop de voerlui zaten. Wij wisten niet regt,
wat wij van de lading denken moesten, en waarom men buiten de
ossen nog een dozijn van die afstammelingen van Cerberus had
voorgespannen. Vragen durfden wij niet; dat wäre tegen het ge-
bruik des lands geweest en had ons van booze bedoelingen doen
verdenken. Wij vernamen dus eenvoudig, of wij nog ver van het
klooster Tschortschi waren, dat wij dien dag nog hoopten te be-
reiken. Het hondengeblaf en ketengerammel maakten echter, dat
wij niet verstaan konden, wat de drijvers antwoordden.
Een dal doortrekkende, bemerkten wij voor ons op een niet
hoogen berg eene lange rij onbewegelijke voorwerpen, die wij niet
duidelijk onderscheiden konden. Aanvankelijk geloofden wij, eene
menigte kanonnen te zien, en meenden ook kruidwagens, laffetten
en loopen te onderscheiden. Hoe echter kwam dat zware geschut
hier op de mongoolsche vlakte? Wij kwamen eerst van onze dwa-
ling te ru g , toen wij digt genaderd waren en bevonden, dat er eene
menigte karren op twee wielen stonden, waarvan elke met een zak