land der Si fan of oostelijke Thibetanen, ligt een klooster, dat in
geheel Thibet en Mongolie hoogberoemd is. Uit alle buddhistische
landen trekken pelgrims daarheen, want op deze plaats werd Tsong
Kaba Rembutschi, de beroemde hervormer van het Buddhismus,
geboren. Dit lamaklooster heet Kunbum en telt vierduizend gees-
telijke bewoners van verschillende afkomst. Si fan , Mongolen,
Thibetanen en Dschiahurs wonen nevens elkander. Wij besloten
daar een bezoek af te leggen en een leermeester in de thibetaan-
sche taal op te zoeken. Broeder Gäbet begaf zieh met Samdad-
schiemba op weg, broeder Huc bleef in de stad, om het oog op
vee en bagaadje te houden. Na vijf dagen kwam Gäbet terug ;
hij had een waren schat gevonden en bragt dien dadelijk uit Kunbum
mede. Het was een lama van tweeendertig jaren, die tien
jaren in een der eerste kloosters van Lha Ssa gewoond had, uit-
stekend het zuiverste thibetaansch sprak en schreef, en in de
buddhistische boeken grondig ervaren was. Ook verstond hij mon-
goolsch, si fan , chineesch en de taal der Dschiahur, kortom wij
hadden in hem een wezenlijken geleerde. Deze lama, van ge-
boorte een Dschiahur en volle neef van Samdadschiemba, heette
Sandara en had van zijn langen baard den bijnaam van „de baar-
dige.”
Wij legden ons nu met grooten ijver op het thibetaansch toe.
Sandara vertolkte eenige door ons opgestelde mongoolsche gesprek-
ken woord voor woord in die taal, schreef elken morgen eene
bladzijde en gaf ons eene grammaticale verklaring van de moeije-
lijkste uitdrukkingen. Die dagtaak schreven wij meermalen af, om
ons aan het thibetaansche schrift te gewennen, en vervolgens zon-
gen wij ze op, even als dat in de lamakloosters geschiedt, tot wij
ze van buiten kenden. ’s Avonds verhoorde onze meester ons de
les en gaf zeer scherp acht op eene zuivere uitspraak. Hij was daar-
bij hoogst vriendelijk en aardig, en verhaalde ons veel belangrijks van
Thibet en de kloosters daar; hij vertelde ongemeen levendig en gees-
tig en wist de eenvoudigste dingen, men mag zeggen, schilderach-
tig voor te stellen; zijne natuurlijke welsprekendheid was in hooge
mate boeijend. Nadat wij de eerste moeijelijkheden te boven waren,
gaven wij aan onze Studien eene godsdienstige rigting. Sandara
moest ons de hoofdgebeden der catholieke kerk, het Onze
Yader, het apostolische symbolum enz. in den thibetaanschen kerk-
stijl overbrengen; daarbij zetten wij hem de grondbeginselen van
het Christendom uiteen. Deze hem nieuwe leer scheen hem aanvankelijk
te verrassen, maar spoedig wijdde hij er zulk eene op-
merkzaamheid aan toe, dat hij geheel niet meer in zijne lama'ische
boeken las; hij leerde de christelijke gebeden met een ijver, die
ons innig verheugde, sloeg dikwijls het kruis en was, waanden
wij, reeds in den grond van zijn hart Christen geworden, zoodat
wij in hem een toekomstigen apostel zagen, die vele Buddhisten
bekeeren zou.
Samdadschiemba slenterde inmiddels door de straten van Tang
keu eül rond en dronk thee. Aan dit leegloopen maakten wij een
einde door hem te gelasten, onze drie kameelen naar een dal in
Ku-Ku-Noor op de weide te drijven. Daar was voeder in menigte,
en een Mongöol beloofde, onzen Dschiahur in zijne tent te her-
bergen. Onze schoone verwachtingen van Sandara werden nogtans
op bittere wijze te leur gesteld. De jonge man was in den grond
niets anders dan een listige, geslepene lama, die het op onze sa-
peken gemunt had. Toen hij zag, hoe onontbeerlijk hij ons was,
wierp hij zijn masker af en vertoonde zijn waar karakter. Hij was
hoogmoedig en vreeselijk onbeschaamd, terwijl hij ook bij het on-
derrigt geven ergerlijk lomp en brutaal werd. Wanneer wij hem
eene opheldering vroegen, die hij ons vroeger misschien reeds ge-
geven had, snaauwde hij ons barsch toe: „Wat, gij wilt geleerden
zijn, en ik moet u een en hetzelfde ding driemaal zeggen ?
Ik zou zeggen, dat zelfs wel een muilezel onthouden moet, wat ik
driemaal heb uitgelegd.” Wij hadden hem kunnen wegjagen en
waren dikwijls op het punt van dat te doen; maar de talentvolle
lomperd was ons toch te nuttig en dus getroostten wij ons zijne
onbeschoftheid, ja in zeker opzigt was deze ons voordeelig zelfs,
daar hij zeker niet de geringste grammaticale fout door de vingers
zag. Hij was daarin juist het tegendeel der chinesche leermeesters.
Deze vinden uit beleefdheid of eerbied voor hunne „geestelijke va-
ders,” de missionarissen, alles goed, maken geen aanmerking op
verkeerde uitdrukkingen, ja bedienen zieh daar zelven wel eens
van, om zieh, gemakkelijker te doen begrijpen. De missionaris
moet dus een lompen heiden dankbaar zijn, die hem volstrekt niet
ontziet. Wij besloten, den hebzuchtigen Sandara goed te betalen,
en deden, alsof wij niets bespeurden van de kleine afzetterijen,
waaraan hij zieh dagelijks schuldig maakte.
Samdadschiemba stond na eenige dagen weder voor ons. Hij
was door roovers overvallen, die hem alles afgenomen hadden:
boter, meel en thee; in zesendertig uren had hij niets genoten,