schoon zij toch eene Hierarchie met trappen vormen. Het hoogst
Staat de tale lama, wiens Suprematie alle anderen erkennen of toch
althans behoorden te erkennen. Toen wij ons te Lha Ssa bevon-
den, was de tale lama een knaap van negen jaren , schoon hij toch
reeds zes jaren in het paleis op Buddha La resideerde. Hij is
van geboorte een Si fan en behoort tot eene arme onbekende fa-
milie in het vorstendom Ming tscheu tu sse. Nadat de tale lama
zijn aardsche hulsel heeft afgelegd, gaat men op de navolgende
wijze tot de verkiezing van zijn opvolger over. In alle kloosters
wordt gebeden en gevast, en bovenal verdubbelen de bewoners van
Lha Ssa, die bij de gansche zaak het meeste belang hebben, ijver
en aandacht; zij houden optogten om den Buddha La en om de
„stad der geesten,” elke hand draait de bidmolentjes, men hoort
dag en nacht overal het heilig formulier van het Mani opzeggen,
en er wordt twee- en driemaal zooveel reukwerk als op gewone
tijden verbrand. Wie den tale lama in zijne familie meent te be-
zitten, geeft daarvan aan de overheid kennis, die alsdan onderzoe-
ken kan, of het kind al of niet de eigenschappen van een scha-
beron bezit. Drie als zoodanig erkende knapen worden naar Lha
Ssa gebragt, waar de hutuktu’s een kiescollegie vormen. Zij blij-
ven — even als de cardinalen in het conclave — in een tempel
op den Buddha La opgesloten , en dat zes dagen lan g , om te vasten
en te bidden. Op den zevenden dag wordt eene gouden vaas
gebragt, waarin drie gouden, elk met een naam geteekende plaat-
jes liggen. De vaas wordt geschud, de oudste of voorzitter der
hutuktu’s haalt er een van de drie plaatjes uit, en de knaap, wiens
naam getrokken is , wordt zonder meer en op staanden voet als
tale lama uitgeroepen. Yervolgens leidt men hem met groote staatsie
door de straten der „geestenstad,” d. i. Lha Ssa, rond; het volk
werpt zieh voor hem neder, en hij neemt bezit van zijn heiligdom.
De beide andere kinderen, die naar de waardigheid van een buddhistischen
paus dongen, worden aan hunne familien teruggegeven
en ontvangen ieder vijfhonderd oncen zilver van de regering.
De Thibetanen en Mongolen vereeren den tale lama als eene
godheid; hij oefent op het volk een inderdaad verbazenden invloed
uit. Men is echter veel te ver gegaan, met te willen beweren,
dat zijne uitwerpselen eerbiedig opgezameld en dat daaruit amulet-
ten gemaakt werden, die de vromen in een zakje om den hals
droegen. Even valsch is het sprookje, dat de tale lama om hoofd
en hals slangen zou hebben, om op de geloovigen een des te dieper
indruk te maken. Wij hebben naar dat alles te Lha Ssa veel
menschen gevraagd, doch zij lachten ons in ons gezigt uit. Men
kan toch moeijeiijk aannemen, dat de geheele wereld, van den
regent tot op den man toe, bij wien wij argols kochten, eene over-
eenkomst getroffen hadden, om ons de waarheid te verbergen. Den
tale lama zelven hebben wij niet gezien. Over het geheel kunnen
anders geloovigen of nieuwsgierigen het geluk van hem te zien ge-
makkelijk deelachtig worden; doch eene zonderlinge toevalligheid
deed ons daarvan verstoken blijven. De regent had beloofd, ons
naar Buddha La te zullen brengen, en wij maakten ons reeds tot
dat uitstapje gereed, toen men eensklaps op den inval kwam, dat
wij den tale lama ligt wel de pokken konden overbrengen. Deze
besmettelijke ziekte was namelijk in Lha Ssa uitgebroken en der-
waarts waarschijnlijk wel door de groote pekinger karavane over-
gebragt, waarmede ook wij gekomen waren. Men verzocht ons
d u s, ons bezoek uit te stellen. De Thibetanen zijn onuitsprekelijk
bang voor de pokken, die schier telken jare in Lha Ssa groote
verwoesting aanrigten. De regering heeft geen ander behoedmiddel,
dan de zieken aan hun lot over te laten. Zoodra de pokken in eenig
huis uitbreken, moeten alle bewoners dat verlaten en zieh op de ge-
bergten of in de wildernis begeven, waar zij van honger en eilende
omkomen, daar niemand met hen verkeeren mag; velen worden
door de wilde dieren verscheurd. Wij gaven den regent verslag van
de koepokinenting, en een deel van zijne genegenheid voor ons was
ligtelijk ook wel daaraan toe te schrijven, dat hij hoopte, dat wij
die in het vervolg nog eens in Thibet zouden invoeren. Een zen-
deling, die het geluk had, de inenting naar Thibet over te brengen,
zou daar een verbazenden invloed verkrijgen en welligt in
Staat zijn, het tegen den tale lama zelven op te n em e n ;ja , zij kon
welligt het middel worden, om het lamaismus geheel ten val te
brengen.
Melaatschen en schurftigen zijn te Lha Ssa in menigte, daar
de vooral bij de mindere klassen heerschende onzindelijkheid natuur-
lijk allerlei huidziekten veroorzaken moet. Ook watervrees komt er
voor, en ’tis te verwonderen, dat zij niet meer algemeen verbreid is;
want in de straten loopt zulk eene schrikbarende menigte hongerige
honden rond, dat de Chinezen spottend beweren, dat lama’s , vrou-
wen en honden de drie hoofdvoortbrengselen van de hoofdstad van
Thibet zijn. De Thibetanen hebben een groot ontzag voor deze
dieren, die, men mag wel zeggen, doodgraversdiensten bij hen ver