N E G E N T IE N D E H O O E D S T U K .
CMnesche berigten over Thibet. — Inrigting van de ulah. — Theatrale
voorstelling te Medschu Kung. — Het geborgte Lumma Hi. —
Aankormt te Ghiamba. — Houten bruggen. — Over den eenho-
ren. — Be berg der geesten. •— Het geborgte Lha H i, Schor
Jeon la en Alan to. — Be berg Tanda. — Postinrigting in Thibet.
•— Be besckermgeest van den berg TPa ho. — Bone god
geworden pad. — Aanhomst te Tsiamdo.
D e n 15 Maart 1846 trokken wij uit Lha Ssa. Gedurende
de eerste dagen leidde de weg door een breed, wel bebouwd dal,
waarin vele thibetaansche hoeven verstrooid lagen, de meeste met
hoog geboomte omgeven. Evenwel werd op het veld nog niet ge-
arbeid; want de winter is in Thibet streng en duurt lang. Gei-
ten- en yakkudden dwaalden op de stuivende akkers rond en knab-
belden aan de stengels der tsing ¿«¿-plant. Deze soort van gerst
is het hoofdvoortbrengsel dier arme landstreek. De vele kleine
akkers zijn met wallen omheind, waartoe de steenachtige grond de
bouwstoffen aan de hand geeft; het moet veel moeite en geduld
gekost hebben, deze verbazende menigte zware steenen uit den
grond te graven en längs den rand der akkers op te stapelen.
Onderweg bejegenden ons eenige lamakaravanen, die de pleg-
tigheid van den Lha Ssa Moru gingen bijwonen. ’s Avonds be-
reikten wij Detsin Dzug, een groot dorp, dat slechts zestig li,
dus zes uren gaans, van de hoofdstad verwijderd ligt. Wij vonden
een groot huis tot onze ontvangst gereed, en de opperste van de
plaats bragt ons in een vertrek, waar een vuur van argols helder
brandde. Hij deed ons op een dik kussen van groene pu lu plaats
nemen, en liet dadelijk thee met boter brengen. Met behandelde
ons over het geheel met eene zorg en voorkomendheid, welke wij
niet verwacht hadden; dat was vrij wat anders, dan op onze reis
door de mongoolsche wildernis. Wij behoefden geen tent op te
slaan, hadden niet voor paarden of kameelen te zorgen, ons niet
om brandstof of spijzen te bekommeren, en werden als heeren op
onze wenken bediend. Van het paard stijgende in eene warm ge-
stookte kamer reeds thee met boter gereed te vinden, scheen ons
eene sybaritische weelde toe.
Nadat wij thee gedronken hadden, verscheen de opperlama,
die ons op bevel van den regent van Thibet tot de chinesche grens
moest vergezellen. Wij hadden vroeger slechts enkele woorden met
hem gewisseid; thans kwam hij zieh op plegtige wijze aan ons
voorstellen. Hij heette Dsiamschang, d. i. de muzikant, was een
zwaarlijvig man van omstreeks vijftig jaren, had reeds verschillende
posten bekleed en voor zijne terugroeping naar Lha Ssa de betrek-
king van \iooiddheba waargenomen. Hij was bijzonder goedhartig,
eenvoudig en openhartig als een kind. De regent had hem ons
medegegeven, om zorg te dragen, dat ons niets ontbrab, zoo lang
wij op het gebied van den tale lama waren. Hij stelde ons nu
twee jonge Thibetanen voor, die hij zeer roemde. „Zij zijn uit-
sluitend bestemd, om u te bedienen, en wat gij beveelt, moeten
zij stipt volbrengen,” zeide hij. „En daar gij niet aan den thi-
betaanschen kost gewend zijt, zal gezorgd worden, dat gij met den
chineschen mandarijn eten kunt.”
Wij hadden dan ook de eer, om met den vredestichter in
de koningrijken, die een aangrenzend vertrek bewoonde, aan ta-
fel te gaan. Ly Kuo Ngan was bijzonder vriendelijk en deelde ons
allerlei bijzonderheden aangaande onzen gemeenschappelijken reis-
weg mede, dien hij thans voor de achtste maal afleggen zou. Ook
gaf hij ons een in het chineesch geschreven reishandboek, dat den
weg van Tsching tu , de hoofdstad van Sse tschuen, naar Lha Ssa
beschrijft *). Het land van de thibetaansche hoofdstad tot aan de
chinesche grens, dat wij zelven zijn doorgetrokken, is daarin naauw-
keurig en geheel naar waarheid beschreven, doch de voorstelling
*) Het boek is getiteld: Ui tsang thu tsch i, d. i. Beschrijving van
Thibet, met afboeldingen, en u it verschillende aanteekeningen van den
mandarijn Lu hua tseku in ’t eenenvijftigste ja a r van Kien Long (in 1786)
zamengesteld. Pater Hyacinth, russisch archimandriet te Peking, leverde
van deze beschrijving van Thibet eene vertaling, welke J . Klaproth ver-
b e te rd , toegelicht en met aanmerkingen in het licht gegeven heeft. Zij
Staat in het Nouveau journal asiatique , serie 1, deel 4 en 6.