uit. De keizer nogtans lieeft strenge verordeningen voorgeschre-
ven, opdat de princessen hären mans liet leven niet al te zuur en
te lästig zouden maken. Tn de eerste tien jaren na haar huwelijk
is het haar verboden, naar Peking te komeu; doen zij het toch,
dan betaalt de keizer den gemaal eener weerspannige verder «•een
jaargeld. Na verloop van tien jaren mögen zij de keizerlijke hoofd-
stad bezoeken, nadat vooraf eene bijzondere commissie onderzocht
heeft, of tot zulk eene reis geldige reden en bestaan. Bij het ge-
ven der vergunning bepaalt de commissie tegelijk, hoe lang de
dame zieh in Peking ophonden mag. Zij wordt al naar hare waar-
digheid op ’s keizers kosten onderhouden, maar moet op het ge-
zette uur ook weder afreizen.
Den hoogsten rang onder de mongoolsche vorsten hebben de
iksin wang en de Hun wang, welke titel nagenoeg zoo veel zegt,
als ons koning. Op hen volgen de peile, be'isse, de hung van de
eerste en tweede afdeeling, en de dscJiaesah, die wij met onze oude
hertogen, graven, baronnen enz. vergelijken kunnen. Al deze vorsten
zijn den keizer een tribuut verschuldigd, doch de gave is zoo
gering, dat zij weinig beduidt en eigenlijk slechts eene politieke
beteekenis heeft. In den grond is het eigenlijk de Mandschukei-
zer, die aan de mongoolsche vorsten tribuut betaalt, want voor
het vee, dat zij hem geven, ontvangen zij jaarlijks geld, zijden
stoffen, gemaakte kleederen en andere voorwerpen van weelde, b. v.
glazen knoopen, pelzen, paauwenvederen enz. Ieder wang van den
eersten rang trekt jaarlijks tweeduizend vijfhonderd oncen zilver en
veertig stukken zijden stof; alle overige vorsten verkrijgen aandee-
len naar gelang van den titel, hun door den keizer toegestaan.
Een dschassak ontvangt jaarlijks honderd oncen zilver en vier stukken
zijden stof.
E r zijn keizerlijke lamakloosters. Ieder lama daarin moet,
zoodra hij den graad van helon erlangt, den keizer eene staaf zilver
ter waarde van vijftig oncen vereeren. Alsdan wordt zijn naam
te Peking in het register van den keizerlijken clerus opgeteekend
en verkrijgt hij daardoor aanspraak op de gaven en giften, die
jaarlijks aan de lama’s des keizers worden töegewezen. Al deze
maatregelen zijn zeer goed berekend en ondersteunen de chinesche
politiek. De Khalkhas zijn nogtans met dat alles geenszins in-
genomen; zij zien in de Mandschu’s enkel mededingers, die zieh
den buit hebben toegeeigend, die hun is ontgaan. Wij hebben zeer
dikwijls uit den mond van Khalkhas uitdrukkingen vernomen, die
in geenen deele van eerbied jegens den keizer getuigden. De Khalkhas
zeggen, enkel en alleen van den guison tamba af hankelijk te
zijn, van den „heilige,” doch niet van den „zwarten man” te Peking
Deze nakomelingen van Dschingiskhan hebben de gedachte
aan veroveringen nog geenszins opgegeven; naar het heet, wachten
zij slechts op een teeken van den opperlama, om naar Peking op
te rukken en een rijk in bezit te nemen, dat zij voor hun erf
houden, wijl hunne voorouders daarover eens voor tijden gebied
voerden.
De mongoolsche vorsten leggen aan hunne slaven of onder-
danen eene belasting o p , die meestal in schapen bestaat en naar
een hoogst onbillijken maatstaf verdeeld wordt. De eigenaar van
vijf of meer ossen moet een hamei geven; de eigenaar van twintig
schapen een hamei, van veertig twee; doch van al wat hij meer
bezit brengt hij niets op. De belasting valt dus meest op de armen,
en de rijke betaalt steeds slechts twee hamels, om ’t even
hoe groot zijne kudde is. Behalve deze regelmatige belastingen
helfen de vorsten nog soms andere regten van hunne slaven, b. v.
bij bruiloften en begrafenissen of als zij eene verre reis voorheb-
ben. Bij zulke gelegenheden moeten iedere tien tenten een paard
en een kameel opbreugen. Elk Mongool, die drie koeijen bezit,
moet een emmer melk afstaan, en h'eeft hij er vijf, dan levert hij
eene maat kumis, d. i. melkbrandewijn. De bezitter eener kudde
van honderd stuks schapen heeft een vilten kleed of een tentdek
op te brengen; wie drie kameelen heeft, geeft een pak touw, om
de pakkaadje te binden. Overigens worden natuurlijk in een land,
waar alles van het welgevallen van het opperhoofd af hangt, derge-
lijke voorschriften niet naauwkeurig opgevolgd; soms wordt den
onderdanen de eene of andere belasting kwijtgescholden en soms
ook wordt zij dubbel ingevorderd.
Diefstal en moord worden zeer streng gestraft, doch de be-
nadeelde of diens familie moet zelf den schuldige vervolgen en
voor den regier brengen. Waar geen klager optreedt, blijft ook
de zwaarste misdaad ongestraft. Men neemt a an, dat de dader niet
tegen de maatschappij, maar slechts tegen den benadeelde misdre-
ven en dus slechts eene private misdaad gepleegd heeft. Soortge-
lijke begrippen heerschen ook in China en Thibet.
Mongolie levert over het geheel eene treurige en woeste ver-
tooning o p , en te vergeefs ziet het oog er naar verscheidenheid
en afwisseling in het landschap uit. De eentoonigheid der steppe