toekomst; kom dus op uw tijd terug. Zoo gij langer dan eene
maand wegblijft, is de wil van het noodlot, dat gij nooit weder
een voet in ons klooster zult zetten.” De discipel vertrok met het
vaste voornemen, om in alles de voorschriften van zijn leermeester
te volgen. Toen hij in onze missie Si Wang aankwam, nam broe-
der Gäbet een overzigt van de geschiedenis des Christendoms tot
grondslag voor zijne mongoolsche taalstudie. Na verloop van on-
geveer eene maand zwoer de jonge lama het Buddhismus af en
werd Christen; bij den doop nam hij den naam van Paulus aan.
De profetie van den ouden lama werd letterlijk vervuld, want Paulus
heeft het lamaklooster nooit weer betreden.
Tschortschi, het begunstigde klooster van den chineschen keizer,
telt ongeveer tweeduizend lama’s , die allen van het pekinger
hof regelmatige bezoldigingen trekken; zelfs die met vergunning
hunner oversten geruimen tijd afwezend blijven, behouden aanspraak
op hun aandeel geld en levensmiddelen en ontvangen dat bij hunne
terugkomst zonder eenige korting. Ten gevolge van deze keizer-
lijke begunstigingen en genadegiften heeft Tschortschi een uiterst
welvarend, bloeijend aanzien; de woningen zijn ruim, zindelijk,
soms sierlijk zelfs, en lama’s met gehavende kleeren, die elders
geen zeldzaamheid zijn, krijgt men hier nergens te zien. De Studie
der mandschurische talen Staat hier in hooge achting, en dit
alleen reeds is een bewijs van de genegenheid, welke de monnik-
ken vah dit klooster den keizer toedragen.
In het algemeen zijn de giften en ondersteuningen, welke de
keizer tot het opbouwen van kloosters aanwijst, van weinig belang.
De vele grootsehe en prächtige gebouwen, welke men in Mongolie
aantreft, zijn hun bestaan aan den godsdienstigen ijver der bewo-
ners verschuldigd. Het volk leeft en kleedt zieh zeer eenvoudig,
doch zoodra het uitgaven voor geesteüjke instellingen geldt, betoont
het zieh uiterst mild, ja zelfs verkwistend. Zie hier den gewonen
loop in zulke gevallen. Men besluit een tempel te bouwen, waarbij
vervolgens het klooster niet ontbreken mag. Om de benoodigde
middelen te verkrijgen, begeven zieh scharen van lama’s op weg,
allen van een getuigsehrift voorzien, waardoor zij tot het. inzame-
len van bijdragen gemagtigd worden. Ieder belast zieh met eene
bepaalde streek, geheel Mongolie wordt alzoa in inzamelingsdistric-
ten afgedeeld en geen tent blijft. onbezocht. Overal vraagt de lama
aalmoezen in naam van den ouden Buddha. Dadelijk bij zijn bin-
nentreden verklaart hij bet doel van zijne komst en doet het tot
ontvangst der gaven bestemde, gewijde bekken (badir) rondgaan.
Dergelijke inzamelaars worden met de meeste voorkomendheid ontvangen,
niemand onttrekt zieh, de rijke geeft goud en zilver of
paarden, ossen, kameelen; de arme ook doet, wat in zijn vermögen
is , en brengt den lama pelswerk, boter of touwen, die hij uit
paarde- of kameelshaar gedraaid heeft. Op die wijze worden in
körten tijd aanzienlijke sommen bijeengebragt, en vervolgens rijzen
in de barre wildernis al spoedig eene menigte gebouwen op, zoo
stevig en rijk, als ook de aanzienlijksten des lands die niet zouden
kunnen doen optrekken.
Al de lamakloosters zijn van gebakken of gehouwen steen;
slechts de allerarmste monnikken bouwen zieh woningen uit aarde,
die nogtans zoo zorgvuldig met kalk bestreken worden, dat zij wat
haar uiterlijk aanzien betreft voor de overige huizen niet behoe-
ven onder te doen. De bouwtrant der tempels is over het geheel
even duurzaam als sierlijk; doch deze gebouwen vertoonen zieh
doorgaans te gedrukt; ze zijn in verhouding tot hunne groote uit-
gestrektheid veel te laag. In den omtrek der kloostergebouwen
staan zonder de minste orde of Symmetrie vele slanke torens of
Pyramiden, vaak op een zeer breede, plompe onderlaag, die in
weene evenredigheid tot den slanken bovenbouw Staat. Het zou
moeijelijk te bepalen zijn, onder welke bekende bouworde of klasse
men de buddhistische tempels in Mongolie rekenen moet. Men
ziet er eene vreemde mengeling van zware, plompe baldachijnen,
peristylen met geknotte zuilen en eene oneindige reeks van trappen.
Begt tegenover de groote ingangsdeur verheft zieh in het binnenste
heiligdom een altaar van hout of steen, doorgaans in de gedaante
eens omgekeerden kegels, waarop de afgodsbeelden staan. Zij heb-
ben zelden eene staande houding, maar meestal de beenen over
elkander geslagen. Dikwijls zijn de beeiden zelve van bovenmen-
schelijke grootte, maar het gelaat is altijd schoon, regelmatig en
een afbeeldsel van de caucasische type, behalve dat de ooren on-
natuurlijk groot zijn. Van de duivelsche grijnzen der chinesche
pvrssa vindt men bij de mongoolsche afgodsbeelden geen enkel
spoor.
Voor het groote godenbeeld en op gelijke lijn met het altaar ,
waarop dat zieh verheft, staat een vergulde ketel, op welken de
levende T o , de opperlama van het klooster, plaats neemt. De
tempel is längs alle wanden met lange tafels bezet, die zieh slechts
weinig boven den grond verhelfen; zij zijn als zoo vele divans regts