vroeger moeten zeggen, dat ook zulk een individu tot onze kara-
vane behoorde. Wij sloegen een grooten ijzeren nagel tot aan den
kop in de a arde; door dien kop ging een rin g , waaraan een lange
ketting vastzatj die op zijne beurt weder met den haisband van
onzen getrouwen Arsalan in naauwe aanraking stond. Arsalan —
het tartaarsch-mongoolsche woord voor „leeuw” — had tot taak,
luid te blaffen, zoodra hij een vreemde in het gezigt kreeg. Hier-
mede was het gebied, dat wij voor dien nacht in bezit hadden ge-
nomen, van dien kant althans tegen overrompeling gedekt. Ver-
volgens gingen wij eenig droog hout sprokkelen en zöchten argols.
Zoo heeten bij de Tartaren de mestvladen, als ze gedroogd zijn
en zieh als brandstof laten gebruiken. Weldra vlamde een vrolijk
vuurtje o p , het water in den ketel kookte en wij wierpen er eenige
pakjes kuaniien in , eene soort van toebereid deeg, dat als vermi-
celli aan eene lange koord wordt geregen. Om het smakelijk te
maken, deden wij er van het spek bij, dat de Christenen uit de
herberg ons hadden medegegeven. Weldra scheen alles behoorlijk
doorgekookt te zijn; wij haalden onze napjes, die men altijd voor
de borst draagt, voor den dag en schepten de kuamien uit den
ketel. Ons kooksel was evenwel ellendig uitgevallen en met geen
mogelijkheid te gebruiken. De kramers, die kuamien ten verkoope
bereiden, plegen de waar sterk te zouten, om ze langer goed te
houden, en de onze hadden ze ongelukkig bremzout gemaakt. Wij
zagen elkaar glimlagchend aan, alhoewel de honger ons deerlijk
plaagde. Wij moesten nog eens van voren af aan beginnen; want
zelfs Arsalan wilde aan het product van onze kookkunst zijn bek
niet zetten. Onze tweede proefneming viel evenwel even jammer-
lijk u it, de kost was andermaal onverteerbaar, althans voor ons,
doch niet voor Samdadschiemba, wiens maag keisteenen kon ver-
duwen. Hij vergastte zieh op den inhoud van onzen ketel, terwijl
wij ons met eenig droog brood moesten behelpen en onze schre-
den naar het keizerswoud rigtten, om eenige beweging te hebben.
Zoo was dan onze eerste maaltijd onder de tent tegen alle
verwachting siecht uitgevallen; doch in het bosch vonden wij kos-
telijke vruchten, onder anderen ngao Iw eül en schang ly Tiung. Het
eerste is eene soort van wilde kers van zeer aangenamen smaak;
zij groeit op een kleinen stam, die slechts vier tot vijf spannen
hoog wordt. De schang ly hung, een kleine donkerroode appel,
smaakt wrang zuur, doch is zeer verfrisschend. De boom blijft
klein, maar schiet breede en stevige takken uit.
Het keizerswoud heeft van 5t noorden naar ’t zuiden eene uit-
1 eStrektheid van meer dan honderd uren gaans en van oost naar
Iwest van bij de tachtig. De keizer Kang Hi had op een zijner
»tagten door Mongolie verordend, dat voortaan zijne jagten in dit
bosch plaats vinden zouden. Hij kwam er alle jaren en zijne op-
ivolgers volgden dit voorbeeld, tot op Kia King, die op eene jagt
bij Dsche-ho-Eül door den bliksem werd getroffen. Zoo zijn dan
nu (1844) de groote keizerlijke jagtpartijen sedert zevenentwintig
jaren in deze streken afgeschaft. Tao-Kuang, zoon en troonopvol-
Ig e r van Kia King, verkeerde in het geloof, dat zij voor den mo-
narch altijd noodlottig moesten worden, en kwam dus nooit naar
Dsche-ho-Eül, dat vroeger zoo veel als het Versailles der chinesche
keizers was geweest. Dit wegblijven van het hof is nogtans zoo
( min voor het bosch als voor het wild voordeelig geweest. De wet
verordent, dat iedereen ten eeuwigen dage zal verbannen worden,
die zieh gewapend in het bosch laat betrappen. Desniettemin wordt
dit dag en nacht door stroopers en houtdieven op onbeschaamde
wijze geplunderd. E r is wel geen gebrek aan pver het gansche gebied
verdeelde Wächters en opzieners, doch deze lieden schijnen
1 enkel bestemd, om zieh een monopolie voor den verkoop van wild
l e n hout aan te matigen. Zij gaan den diefstal niet te keer, maar
Sbevorderen dien op alle mogelijke wijze, mits zij zelven er slechts
■ goede winst van trekken. Zoo krioelt het er dan vooral van de
| vierde tot de zevende maand ook van wilddieven; want in dien
■ tijd wisselt het hert en bevat zijn nieuw gewei bloed, dat half ge-
1 rönnen is. In China noemt men dat litrdschung en het speelt in
de chinesche artsenijkunde eene groote rol. Een lu-dschung is wel
dikwijls voor 150 oncen zilvers verkocht geworden. In spijt dier
1 wilddieven dwalen herten en reeen in dit onmetelijke park in me-
nigte ro n d ; ook aan tijgers, wilde zwijnen, beeren, panters en
wolven is er geen gebrek. ^ Wee den jager of houthakker, die zieh
alleen of met weinigen in dezen doolhof waagt! Hij verdwijnt
voor altijd, zonder dat ooit een schijn van hem te regt komt. Wij
voor ons waagden ons natuurlijk niet diep in het woud, maar be-
kortten onze wandeling, daar het toch ook reeds donker begon te
4 worden.
Onze eerste slaap onder de tent in de wildernis was bijzonder
rüstig. Wij stonden op, toen juist de morgen graauwde, wierpen
| eene handvol havermeel in de thee, en daarmede was ons ontbijt
gereed. Vervolgens bepakten wij onze kameelen en reden voort-
4
■