waren met gouden plaatjes, roode koralen en kleine stukjes paar-
lemoer versierd. In beide handen had zij eene verbazend groote
kruik; ieder Meid zijn napje toe, en zij schonk thee in , waarop
de boter zwom; het was eene thee van de beste qualiteit en kokend
heet. Daarop kwam zij voor de tweede maal met twee scho-
tels van vergold hont, den een met rozijnen, den anderen met
noten. De proül tamba merkte a a n : „Dat zijn vruchten des lands;
zij groeijen in een dal niet ver van hier. Heeft men onder den
westelijken hemel ook zulke vruchten?” De druiven hadden eene
taaije sehil en zaten zoo vol korrels, dat het was, alsof men een
keisteentje tnsschen de tanden had. De noten waren bijzonder
groot, doch de kleine pit lag zoo diep tusschen de harde doppen,
dat men moeite had, ze er uit te krijgen. Vervolgens versehenen
twee kloeke TMbetanen met eene tafel, waarop een gebraden ree
en een hertebout lag. Bij deze geregten werd tMbetaansch bier aan-
geboden. Bij ons vertrek boden wij onzen gastheer eene khata aan.
Bij den top van een kalksteenberg met diepe holen en groe-
ven waren in de helling talrijke buddhistische spreuken met reus-
achtige letters nitgehouwen. Alle TMbetanen van onze karavane
Melden stil, knielden neder en raakten met het voorhoofd driemaal
den grond aan. In dien berg had zieh een beroemde lama afge-
zonderd, om een bespiegelend leven te leiden; alle stammen in de
provincie Kham betoonden hem den hoogsten eerbied. In twintig
jaren tijds had Mj zijn hol niet een enkel maal verlaten; Mj bad
dag en nacht en Meid zieh met de beschouwing der tienduizend
deugden van Buddha bezig. Niemand mögt hem bezoeken; slechts
om de drie jaren gaf Mj eens acht dagen lang gehoor. Alsdan
mogten de geloovigen zijne cel betreden en hem over verleden,
tegenwoordige en toekomstige dingen raadplegen. De offergaven,
welke men hem bij die gelegenheid bragt, verdeelde de heilige
lama onder de armen, want de goederen dezer wereld hadden voor
hem toch geene waarde. Zijne cel had geen herstelling van noode,
zijn gelen met een schapen vel gevoerden rok droeg Mj het gansche
jaar door, alle zes dagen at Mj ie ts, doch nooit anders dan ger-
stemeel met een weinig thee. Medelijdende menschen uit den om-
trek bragten hem zijn voedsel, dat hij aan een touw naar boven
trok. Eenige andere lama’s hadden zieh dezen heremiet tot voor-
beeld genomen en bewoonden spelonken in de nabijheid. Des proül
tamba’s vader was ook zulk een klnizenaar. Ook Mj was eens een
beroemd krijgsman, maar toen zijn zooh volwassen was, droeg Mj
hem de waardigheid van opperhoofd over, schoor zieh het hoofd-
haar af, trok een lamakleed aan en begaf zieh in de eenzaamheid.
Na vijftig li bereikten wij Wang Tsa, een klein dorp, waar
op zwarten bodem steekpalmen en cipressen groeijen; daaruit^worden
ook de woningen gebouwd. De plaats verkreeg daardoor een
somber aanzien; ook vonden wij sporen, hoe de krijg hier gewoed
had. Het cMnesche wachthuis lag in puin. Den volgenden dag
waren alle tMbetaansche leidslieden verdwenen; in plaats van door
hen werd de karavane door vrouwen geleid, want de naaste rust-
plaats, Gaya, was een vijandelijk dorp, waar zieh geen mannen
uit Wang Tsa vertoonen konden, zonder aanleiding tot bloedige
botsing te geven. Aan vrouwen echter wordt geen vee afgenomen
en Memand vergrijpt zieh aan haar; dat is zoo ’s lands gebruik.
Gaya ligt in een welbebouwd da l; de huizen zijn hoog en van to-
rentjes voorzien. Eene menigte gewapende 'rniters kwam ons te
gemoet; toen zij de vrouwen zagen, lachten zij hartelijk en spotten
over de lafhartigheid hunner vijanden. Het gansche dorp was
in beweging; men gaf aan de vrouwen uit Wang Tsa een nap thee
met boter en liet haar vervolgens met hare ulah aftrekken.
Wij hadden te Gaya een zeer goed kwartier, doch den volgenden
morgen rees de gewigtige vraag op, hoe het nu met het
wisselen van de ulah gaan zoude. Het gansche plein was vol
menschen, die onze karavane monsterden. Wij konden bij een raam
op de tweede verdieping het vreemde schouwspel op ons gemak
overzien. Onder het niet onaanzienlijk getal mannen was geen
enkele, die niet als redenaar het woord wilde voeren; allen spra-
ken door elkander, en het ging zeer luidruchtig toe. Hier sprong
een op de op een hoop liggende bagaadje en zocht van dit spreek-
gestoelte aan ’t verzamelde volk groote waarheden te verkündigen;
daar stond een ander op den platten grond en redeneerde niet
minder luid. Eindelijk werden de lieden handgemeen; ze grepen
elkaar bij de hären en er vielen duchtige slagen, tot het rumoer
zoo erg werd, dat wij ernstige bloedstorting vreesden. Gelnkkig
echter was die vrees ongegrond. Nadat het scMeeuwen, tieren en
plukharen een vol nur geduurd had, ging er een algemeen gejuich
o p ; de zitting was opgeheven en iedereen ging bedaard naar huis.
Twee gevolmagtigden van deze volksvergadering kwamen bij Ly
en verklaarden hem in naam der huisvaders van Gaya, dat zij be-
sloten waren, aan de beide lama’s uit het westen en aan de TMbetanen
uit Lha Ssa kosteloos paarden en lastdieren te verschaffen;