heid. Wij hadden ons dit in een zoo woest, bar land moeijelijk
kunnen verklären, indien wij niet geweten hadden, dat in de vele
zijdalen eene menigte herders onder tenten leven. Op den vierden
dag kwarnen wij over een groot nog met ijs bedekt meer naar den
post Atdza, een klein dorp, welks bewoners eenige plekjes grond
bebouwen; op de bergen groeijen dennen en steekpalmen. De
chinesche wegwijzer zegt: „De eenhoren, een zeer merkwaardig
dier, wordt in de nabijheid van dit meer, dat veertig li lang is ,
aangetroffen.”
Langen tijd heeft men den eenhoren als een fabelachtig dier
bescbouwd, en toch is hij in Thibet werkelijk voorbanden. Men
vindt bem in bet beeldhouwwerk en op de scbilderijen der buddhistische
tempels dikwijls afgebeeld. Ook in China ziet men hem
vaak in de noordelijke provincien op landschappen, die in de her-
bergen hangen. Wij zelveu hadden langen tijd een mongoolsch
werkje over de natuurlijke historie voor kinderen in ons bezit,
waarin de eenhoren was afgebeeld. De bewoners van Atdza spra-
ken over dit dier, zonder er meer genügt aan te hechten, dan
aan andere antilopensoorten, die in hunne gebergten niet zeldzaam
zijn. Alles echter, wat wij daarover hoorden, bevestigt de belang-
rijke bijzonderheden, welke Klaproth in het Nieuw aziatisch jour-
naal heeft medegedeeld. Wij zelven hebben op onze reizen in
Hoogazie den eenhoren niet gezien, doch willen hier overnemen,
wat de genoemde Orientalist bij zijne vertaling van het reisboek
van Lu Hoa Tschu daarover aanstipt. — „De thibetaansche eenhoren
heet in de landstaal seru, in ’t mongoolsch her eh, i n ’t chi-
neesch tu Mo tscheu, d. i. „dier met een hören,” of Mo tuan: „regt
opstaande hören.” De Mongolen verwisselen den eenhoren somwij-
len met den rhinoceros, die in het mandschu bodi gurgu, in 5t sans-
krit Tchadga heet; deze laatste wordt ook hereh genoemd. Bij de
Chinezen wordt de eenhoren voor de eerste maal in een historisch
werk over de beide eerste eeuwen onzer tijdrekening vermeld. Men
leest daar, dat het wilde paard, het argali of wilde schaap, en
de Mo tuan dieren zijn, die in China niet voorkomen; zij hielden
in Tartarije toe, en van den hören van het laatstgenoemde dier
bediende men zieh, om daaruit bogen te vervaardigen, welke men
eenhoren-bogen noemde. De chinesche, mohamedaansche en mon-
goolsche geschiedschrijvers verhalen overeenstemmend de volgende
overlevering, die op een feit uit het jaar 1224 doelt, toen Dsching
Kis Khan zieh tot zijn togt tegen Hindostan voorbereidde. De
mongoolsche geschiedenis berigt: „Nadat deze veroveraar Thibet
onderworpen had, brak hij op, om in Enedkek (Indie) door te
dringen. Toen hij den berg Djadanaring beklom, kwam hem een
wild dier tegen; het behoorde tot de soort, die men seru noemt,
welke slechts ¿en hören boven op den kop heeft. Dit dier knielde
driemaal voor den vorst neder, alsof het hem eerbied bewijzen
wilde. Daarover was iedereen verbaasd; doch de monarch sprak:
„Men verzekert, dat het rijk Hindostan het land is , waarin de
verheven Buddha’s en Boddhisatva’s , en de magtige bogdas, of
vorsten der oudheid, geboren werden. Wat heeft het te beteeke-
nen,. dat dit dier, dat niet spreken k an , mij begroet als een
mensch?” Daarop keerde hij in zijn vaderland terug.” — Deze voor-
gewende ontmoeting is eene fabel, maar doet toch blijken, dat een
dier met een hören in de hooggebergten van Thibet te vinden is.
In ditzelfde land hebben vele plaatsen hare benaming van dit dier
ontvangen, dat er in groote menigte in kudden leeft. Daaronder
behoort het district Seru Dziong, d. i. „dorp aan den oever der
eenhorens;” het ligt in het oostelijke gedeelte der provincie Kham,
naar de chinesche grens toe.
In een thibetaansch handschrift, dat de majoor Lattre onder
de oogen kreeg, wordt de eenhoren als tsopo met een hören vermeld.
Een hören van dit dier wrerd naar Calcutta opgezonden;
hij was 50 centimeters (van 4 ’/ 2 lijn) lang en häd 11 centimeters in
omvang; van den wortel liep hij naar de spits verjongd toe. Hij
was nagenoeg geheel regt, zwart en op beide zijden een weinig
plat, en had vijftien ringen, die echter slechts op eene zijde uit-
staken. Hodgson h ad , als engelsch resident in Nepal, het geluk,
zieh een eenhoren te verschaffen; hij heeft het vraagstuk betrekke-
lijk het bestaan van dit dier opgelost en allen twijfel verbannen.
Het is eene soort van antilope, die in het zuidelijke Thibet, dat
aan Nepal grenst, tscMru genoemd wordt. Dat is dezelfde uitdruk-
king als seru, slechts met een dialectisch verschil. Hodgson zond
huid en hören naar Calcutta; zij kwamen van een eenhoren, die
in de menagerie van den radschah van Nepal stierf. Dezen laat-
sten was hij door den lama van Digurtschi (Jikazze) ten geschenke
gezonden. De lieden, die het dier naar Nepal gebragt hadden,
verzekerden Hodgson, dat het in de fraaije dalvlakte van Tingri
in menigte voorkomt; deze ligt in de zuidelijke helft der thibetaansche
provincie Tsang, en wordt door den Arrun doorstroomd. Men
moet, om van Nepal uit in dit dal te komen, door den bergpas